schaduw. Hij kon streng zijn maar ook mild, had moei
te ongelijk te bekennen, dat wil zeggen, zoiets stelde
hij het liefst wat uit, zodat zich misschien toch nog iets
zou voordoen, waaruit kon blijken dat hij niet helemaal
ongelijk had. Maar als het nodig was, dan gaf hij rui
terlijk een gemaakte vergissing toe.
Lodewijks was ook een strijdlustig journalist en als hij
de overtuiging had voor een goede zaak te vechten, dan
deed hij dat onvervaard en met open vizier. Dan ging
hij de harde toon niet uit de weg en wee de journalist
in zijn stal die zo'n mening niet deelde. Dat wist je. Je
kon er een andere mening op nahouden, maar daar
diende je dan omzichtig mee om te springen. Je wist
altijd precies tot hoever je kon gaan. Een van de beken
de oorlogsverklaringen van Lodewijks was die aan de
voorstanders van fluoridering van het drinkwater. De
niet-aflatende pennestrijd die hij tegen hen voerde, was
eenvoudig terug te brengen op Lodewijks opvattingen
over ethiek, persoonlijke vrijheid en eigen verantwoor
delijkheid. De betutteling was hij juist ontvlucht en dit
soort maatregelen riep bij hem grote weerzin op. Dan
kon hij zich kwaad maken en zijn woede maakte hij
manifest in zijn kranteartikelen.
In het afscheidsinterview zegt hij daarover tegen zijn
opvolger: Voor mij is spot een mengelmoes van woede.
Ik heb nooit aanleg gehad om in explosies los te bar
sten, om te schelden, om te veroordelen. Ik had wel de
neiging om mijn woede over bepaalde ontwikkelingen
en mijn hekelen daarvan in ironie te verpakken. Daar
zitten cynisme en sarcasme en woede in verwerkt.
Maar evenzeer een stuk emotie - het ontroerd worden
door bepaalde zaken.
Lodewijks was niet alleen een kundig en strijdlustig
journalist, hij was ook een snedig schrijver. Jarenlang
liet hij dat de lezers van zijn krant merken in zijn ru
briek De Kleine Wereld, waarin hij op een voor col
lega's benijdenswaardige manier zijn relativeringen
van al wat zo belangrijk leek aan het papier toever
trouwde. Hij was ook een uitstekend bedenker van vin
dingrijke plots. Die verwerkte hij knap in korte verha
len. Maar zelfs in zulke verhalen sloop vaak zijn credo
van het leven, dat wonderlijke leven.
In het afscheidsinterview zei hij daarover: Leven, dat
is zoiets wonderlijks, zoiets onpeilbaars, zoiets onbe
grijpelijks-daar kan ik maanden over nadenken,
daar krijg ik niet genoeg van. Die tijd kom je vaak te
kort. En heb je een bezige functie in onze samenleving,
263