35
13 Samuel Ampzing (1590-1632) was predikant in Haarlem. Cf.
NNBW, I k. II7-II9.
14 J. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, iv (Amsterdam,
1884) pp. 412-413 en Gem. Arch. Amsterdam, Recht. Arch,
nr. 567, f. nor.
15 Zij komt niet voor in M. Thierry de Bye Dolleman, De
oorsprong van het geslacht Gael', Jb. v.h. Centr. Bur. v.
Geneal.24 (i97°) PP- 34-64-
16 Hij lijkt bij toeval bewaard in een map met nagelaten stukken
van mr. S. van Veen, ara. Arch. Hof van Holland, nr. 6110.
17 Het bewijs hiervoor was verkregen doordat een heer Jan,
priester van Delft, een pot gekookt had. Zie verder over deze
ceremonie noot 22.
18 Voor een bespreking van de veranderingen die de Reformatie
in dit opzicht bracht: Thomas, a.w., p. 589 e.v.
19 Ze hadden zich bovendien nog laten belezen door een mr. Jan,
een timmerman buiten Harlingen. Er komt een 'Eenooge Jan
woonende onder de clockslach van Harlingen' voor onder de
duivelbezweerders waarover geklaagd wordt op de synode
van Harlingen, 23 febr. 1603, J. Reitsma, en S. D. van Veen,
Acta der provinciale en particuliere synoden, dl. vi p. 134.
20 Hij had haar voor de duiveluitdrijving in het water gezet, een
mij verder onbekende procedure. De namen van de tien (eig.
negen) duivels worden ook genoemd: Jonge Lucifer, Barrabas,
Tangen, Schuymspaan, Pollepel, Hengel, Ey,
Vraatmogeveel, Dorstich Spons. Deze duivels lijken eerder
uit de keuken en het rederijkerstoneel dan uit de hel
afkomstig.
21 Waarschijnlijk is hier bedoeld het eerste hoofdstuk van het
Johannesevangelie, dat ook in het Rituale Romanum (Tit. 10,
cap. 1) bij exorcisme wordt voorgeschreven.
22 Potkoken komt veel voor in gevallen van toverij. Meestal is
het doel van de ceremonie divinatie. Urine, haren en nagels,
met vaak nog toevoegingen als spelden, worden in een pot
gekookt boven hoog vuur. Wanneer de pot niet overkookt, is
dit een teken dat er toverij in het spel is. Cf. J. J. Cobben, De
opvattingen van Johannes Wier over bezetenheid, hekserij en
magie (Assen, i960), p. 103. Bovendien kan men door
potkoken de schuldige vinden. Dit is ofwel de eerste die na
het begin van het ritueel binnenkomt (zo bij Palingh pp. 265-
279), of degene die tijdens het koken tekenen van
benauwdheid vertoont (zo in het geval van Katheryna Gerrit
Galendr. in 1549)-
23 Voor het belang van zuivering van iemands naam cf. R.
Mandrou, a.w.pp. 96, 116: het feit dat men zich
tovenaarster laat noemen wordt reden voor verdenking.
Voorbeelden van escalatie van ruzies waarin betichting van
toverij valt tot heksenproces bij G. Schormann, a.w., pp. 95-
99
24 Bloedsteken vinden we ook vermeld bij Macfarlane, a.w.p.
109.
25 G. H. Kurtz, Kenu Symonsdochter van Haerlem (Assen,
1955), PP- 76-81:.
26 Ze waren gevraagd te zegenen door een Mennonist. Ook dit
geval lijkt op Palinghs verhaal over Dirkje Gerritsdr.
27 Cf. Boyer en Nissenbaum, a.w.
28 Cf. de akte van 10 juni 1595 in de bijlage.