veel personeel nodig was, gedurende een lange tijd. De
trekking van de Haarlemse loterij duurde 52 dagen en
52 nachten; van half elf 's morgens op 17 april, tot
acht uur 's morgens op 7 juni 1607 ging de trekking
ononderbroken door 77).
Voor de trekking was door de stadstimmerman en zijn
knechten een toneel getimmerd en geschilderd, wellicht
in de Haarlemse kleuren rood en wit ?8). Het toneel
stond waarschijnlijk op de Grote Markt 79).
Een deel van het personeel voor de trekking werd gele
verd door de Pellicanisten: drie trekkers, die de lootjes
uit de manden trokken; drie lezers, die de advysen hard
op voorlazen, en drie nietroepers, die riepen of er een
prijs op het advys was gevallen, of een niet. Ook hadden
zij gezorgd voor zes jongens die de getrokken en voor
gelezen briefjes aan een lias (een draad) regen. Zij werk
ten waarschijnlijk in drie ploegen, die elkaar afwisselden.
De mannen ontvingen 20, de jongens zes stuivers per
dag en nacht voor hun werk 8o)
De rederijkers droegen bij de trekking dezelfde kos
tuums als tijdens de intrede van het landjuweel 8l): roc
ken van rood carmozijnen laken, en graue hoeden, met
rood-witte zijden banden. Ook het overige loterijper-
soneel droeg grijze hoeden 82). Dat overige personeel
bestond uit drie dienaars, zes trompetters, te weten vier
voor overdag en twee voor 's nachts 83), twee secretaris
sen die noteerden welke prijzen er waren gevallen 84),
verschillende toezichthouders 8s) en twee stokers die om
beurten 's nachts op het toneel de fakkels stookten 8h).
De toezichthouders niet meegerekend was er dus een
ploeg van 28 elkaar afwisselende, vaste krachten be
schikbaar voor de trekking.
Dat de burgers die in de loterij inlegden zeer vertrouwd
waren met het fenomeen van de trekking, blijkt onder
meer uit de uitgesproken meningen over de trekkers, de
lezers en vooral over de nietroepers, die zij ventileerden
in hun rijmpjes. Een extreem voorbeeld van het laatste
levert Neelken Pieters uit Gouda met haar proos:
Het sou een meysken huyken en boeken, verstoet den
syn
zij heyt een naers van twee sty eken: den niet ropper zyn
nues [daer\ in 87)
Ofwel: een meisje kan hurken en bukken, begrijp de
zin/betekenis: zij heeft een achterwerk uit twee stukken:
de nietroeper z'n neus (d'r) in.
23