nog altijd haar eigen archief. Van het zestiende- en zeventiende- eeuwse archief is weinig bewaard, maar in een register van zestiende- en zeventiende-eeuwse spelen bevindt zich een uitvoe rige beschrijving van het landjuweel. Van Lennep meent dat de secretaris van de kamer het moet hebben opgesteld. Sinds 1529 had er in Haarlem geen landjuweel meer plaatsgevonden, zie J. Temminck, Haarlem vroeger en nu (Bussum 1971), p. 43. 59. T. Schrevelius, Harlemias, ofte, om beter te seggen: de eerste stichtinge der stadt Haerlem (Haarlem 1648), p. 30. Theodorus Schrevelius was in 1606 conrector van de Latijnse school te Haarlem, zie o.a. gah, stadsarchief, thesauriersrekening 1606, f. 36V, en zou van 1607 tot 1618 zitting hebben in de vroedschap, zie Naamregister, op. cit.p. 10. 60. De deelnemers waren: De vlaamse kamer van Leiden, Orainge Lelij (In Lieft Groeijende); de Katwijkse kamer, Cooren Aeren (Lieft Moet Blijcken); de Schiedamse, Roo Roosen (Aensiet De Joncheijt); de kamer van Haeserwoude, Haselen boom (Aensiet Goodts Cracht); de Hollandse kamer van Leiden, Wit Acolijen (Liefd Es tFondament); de Vlaardingse, d'Aeckerboom (Aensiet Lieft); de Amsterdamse Lavender Blom (Vuijt Leven Der Jonst); de Noordwijkse, Lelitgen Onder Den Dalen (Vuijt Lief den Bestaen); de Haastrechtse Galisblomken (Vuijt Liefden Ver- socht); de kamer van Gouda, Goutblomken, (Vuijt Jonsten Be grepen); de Haagse kamer Coorenblom (Met Geneuchten); de kamer van Ketel, Sonneblom, (Noijt Meerder Vreucht). tmb, inv. 1, f. 76. Daarnaast namen in elk geval twee Haarlemse kamers deel: de Pellicanisten zelf (Trouw moet blijcken) en de Vlaamse kamer van Haarlem, 't Wit Angierken (In Liefde Getrauwe). Zie verder Kilian, op. cit., hoofdstuk 1, noot 151. 61. tmb, inv. 1, f. 75-75V. 62. gah, om, inv. 4, f. 13-13V. 63. tmb, inv. 1, f. 32-33; althans een van de twee had een silveren spits gen. 64. tmb, inv. 1, f. 32V. Frans Pietersz. is ongetwijfeld Frans Pietersz. de Grebber. 65. A. Garrer, Schonaeus. Bijdrage tot de geschiedenis der latijnsche school te Haarlem... (Haarlem 1889), pp. 73-76. Garrer heeft zijn informatie uit een boek dat eveneens door Zacharias Heyns in 1607 is gedrukt, getiteld: Fabula comica in commendationem aedificii egenis senibus Harlemi exstruendi scripta aut lusa potius a Corn. Schonaeo. 66. Langendijk, op. cit., pp. 4-5. Waar de rederijkers overnachtten is opgetekend in tmb, inv. 1, f. 76V. 67. tmb, inv. 1, f. 75V. 68. Heyns, op. cit., inleiding. 69. tmb, inv. 1, f. 76. 70. Heyns, op. cit., inleiding. 71. Langendijk, op. cit., p. 6. Hij geeft geen bronvermelding. 72. Ibidem, pp. 3-5. 73. B. Molkenboer, De jonge Vondel, (Amsterdam 1950), p. 102. Zacharias Heyns, de factor van deze kamer, noemt haar in zijn inleiding: 'Lavender-blom'. 74. J. Sterck, H. Moller e.a., De werken van Vondel, volledige en geïllustreerde tekstuitgave in tien deelen, Wereldbibliotheek, 10 dln. (Amsterdam 1931), dl. 5, p. 713. Vondel schrijft: Zij traden..., in plaats van: Wij traden... Het gaat echter over zijn eigen kamer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1989 | | pagina 36