1 uit het Zuidduitse Ansbach en het Belgische Doornik te betrekken en het onder eigen regie in Den Haag te decoreren en het van zijn handelsmerk, de ooievaar, te voorzien 5) (afb. 2). Ondanks het feit dat vakkundige porseleinschilders in Nederland nauwelijks voorhanden waren en deze vaklieden voor hoge weeklonen 14,— tot 24, 6) vanuit Duitsland naar Den Haag moesten worden gelokt, beweerde Lyncker op die manier 33 goedkoper te kunnen leveren dan de Duitse fabrikanten. Mede doordat de familie Lyncker zich financieel gerug- gesteund wist door hun beschermers en geldschieters, de gebrs. Van Twist, besloot Anton rond 13 november 1776 een geschikt pand in de Haagse Bagijnestraat voor de tijd van driejaar te huren voor de somma van 325,— per jaar. Aldaar werden enkele moffel- of insmeltovens geplaatst die voor het inbranden van porseleinschilderin gen noodzakelijk waren. Alvorens een vestigingsvergun ning te verkrijgen diende Lyncker zich als Haags burger te laten inschrijven, waartoe hij op 2 september van dat jaar de eed aflegde. Via een advertentie in de Haagsche Courant werd de clientèle op 20 januari 1777 van de verhuizing op de hoogte gebracht: De Heer A. Lyncker maakt hiermede bekend aan alle Heren en Dames, dewelke hem tot nu toe met haare protectie vereerd hebben, dat zijne nieuwe aangelegde porcelein fabricq en magazijn verplaatst is in de Bagijnestraat in 's Hage... en recommandeerd zig verder in dezelver gunst. Met deze annonce haalde Lync ker zich het ongenoegen op de hals van zijn tegenspeler, dominee Johannes de Mol, oprichter van de porselein fabriek in Oud-Loosdrecht. De predikant die Lyncker niet in hoedanigheid van fabrikant kende voelde zich bedreigd en reisde spoorslags naar Den Haag af om poolshoogte te nemen. Aldaar constateerde hij dat uit sluitend buitenlands porselein voorhanden was, onder meer een ongeglazuurd Doorniks bord, dat de jonge Lyncker niet alleen voor een van de grond op in Den Haag gemaakt produkt wilde doen doorgaan, maar zelfs het aantal vormers noemde die voor hem in Den Haag werkzaam waren, hetgeen volgens de predikant volstrekt bezijden de waarheid was. De Mol, die sinds 1774 zelf porselein fabriceerde, was ondanks de geruststellende constatering van oordeel dat Lyncker met zijn handel wijze oneerlijke concurrentie bedreef. Om die reden wendde de predikant zich in een rekest tot de Staten van Holland en Westfriesland voor het verkrijgen van een octrooi op naam van zijn zoon Hubert voor de tijd 56 2. Lynckers handelsmerk, de Haagse ooievaar.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1989 | | pagina 58