Lynckers verzoek om octrooi. Aldaar troffen deze heren
slechts één persoon, Kilber genaamd, bezig met het
vormen en draaien van stukken. Deze Kilber die als
bedrijfsspion voor Lyncker geruime tijd bij de Loos-
drechtse manufactuur werkzaam was geweest, alsmede
twee of drie andere personen, die voorbereidende werk
zaamheden verrichtten, waren naar de mening van de
edelmogende heren onmogelijk tot enige produktie van
betekenis in staat. Tevens werd geconstateerd dat de
noodzakelijke bakovens voor het fabriceren van por
selein ontbraken. Evenwel werd in het rapport zowel de
goede smaak als het gevoel voor kwaliteit van de Haagse
produkten geroemd, die naar de mening van de heren
afgevaardigden, in velerlei opzicht met het Saksische,
Berlijnse of Brunswijkse porselein kon wedijveren.
Op 13 maart brachten de afgevaardigden een uitvoerig
rapport van beide rekestranten uit. Het uitgebrachte
advies kwam erop neer dat aan De Mol het gevraagde
octrooi, echter niet met uitsluiting van anderen, zou
worden verleend en dat aan Lyncker een soortgelijk
octrooi in het vooruitzicht werd gesteld, zodra volledige
porseleinfabrikage in Den Haag zou plaatsvinden. Tot
een daadwerkelijke verlening van het gevraagde octrooi
is het in beide gevallen niet gekomen, omdat de stad
Delft in de Statenvergadering ter bescherming van de
eigen aardewerkindustrie bezwaren maakte 9).
Los van de perikelen rond de toekenning van het octrooi
waren bij het opstarten van het Haagse porseleinbedrijf
van de aanvang af forse investeringen gemoeid om met
een veelzijdig en aantrekkelijk kwaliteitsassortiment
naar buiten te kunnen treden. De geldmiddelen voor de
financiering ervan waren niet altijd toereikend, blijkens
een, weliswaar geringe, geldlening op 21 oktober 1777,
groot 1200,— bij een van de eerder genoemde gebrs.
Van Twist. Toch bleek Lyncker voldoende vertrouwen
in de continuïteit van het bedrijf te hebben, want in
plaats van het huurcontract in de Bagijnestraat te verlen
gen, kocht hij op 15 februari 1779 een groter pand aan
de Dunne Bierkade 18 voor de somma van 4500,
waarvan 2500,— contant werd betaald en voor 2000
een hypotheek werd afgesloten. Ongeveer gelijktijdig
besloot Lyncker tot het uitschrijven van een obligatie
lening groot 10.000, verdeeld over 40 obligaties van
250,— met een oplopende rente van 3 naar 5 Deze
lening werd in Den Haag vlot voltekend, enerzijds dank
zij de aansporing van de afdeling 's-Gravenhage van de
Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappije