De heer W. A. de Clercq te Santpoort had de vriendelijk heid mij opmerkzaam te maken op enkele passages uit het 36.000 bladzijden tellende dagboek met bijlagen van zijn betovergrootvader, dat berust bij de Universiteits Bibliotheek te Amsterdam. Zij mogen hier niet onver meld blijven, omdat zij een kenschets geven van de (on)bewoonbaarheid van het grote huis op De Beek rond de jaren veertig der eeuw na het vertrek van een bijzonder kinderrijk gezin. Willem de Clercq noteert: Woensdag 12 mey 1841. Groote behoefte gevoeld om de buitenlucht eens te genieten. Om nV2 uur met Daniël en Gideon (zijn zoons) na Haarlem p. Spoorwagen; vandaar p. Snor (koetsier, die om een vrachtje op te doen, rondrijdtj na de Beek. Het groen was er heerlijk, veel aangenaams hadden ligging en plaats, doch nu bleek het dat het huis zeer kil, nat en vochtig is, dat de rupsen, evenals de meikevers in Gelderland, zich in het jonge groen verlus tigen en dat dus er geen volmaaktheid onder de zon is. Wellicht was het een zekere nieuwsgierigheid die De Clercq naar het nieuwe zomerverblijf van zijn zwager en schoonzuster lokte. Zo vroeg in het seizoen waren dezen nog niet buiten, hetgeen hem de gelegenheid bood alles eens rustig op te nemen. In elk geval realiseerde hij zich, zoals uit een aantekening elders in zijn dagboek blijkt, dat zijn verre voorzaat een der aanleggers van De Beek was. Begin juli is mevrouw De Clercq-Boissevain er op bezoek. Wat later (13 juli) rijdt zoon Steven, veertien jaar oud, te paard van Meerzigt naar zijn oom en tante op De Beek. Teruggekeerd vertelt zijn moeder hem: (tante) Margot was desperaat over de koude en zeide, dat zij nimmer daar (De Beek) had moeten komen en krankzinnig moet geweest zijn toen zij het huurden. Voor anderen leverden de ongemakken van het oude huis blijkbaar geen onoverkomelijke bezwaren op. Im mers na ommekomst van de huur met de Pauly's was het F.L. Rente Linsen, die De Beek voor geruime tijd tot zijn zomerverblijf verkoos. Hij was gehuwd met S.A.C. Backer, die er op 8 juli 1851 overleed. In 1807 had de heer Linsen het toen vijfentwintig jaar bestaande Teylers Museum bezocht samen met zijn broer Johan Christoph. Hun achtjarig broertje Anthony Gabriël was niet van de partij. Toch zou later diens naam met Teyler verbonden raken. Om den brode koopman te Amsterdam, ontwikkelde hij zich daarnaast tot een verdienstelijk amateur-schilder. Teylers museum bezit van hem een serie stadspoorten van Haarlem, in 1922 door Directeuren der Fundatie

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1989 | | pagina 80