J.w.M. Haarlem en de spoorwegen
HERBERMANN,
B.M.J. SPEET,
C.H.R.T. WEEVERS
Spoorwegplannen De aanleg van de spoorlijn Haarlem-Amsterdam, waar
mee in 1837 werd begonnen, was het directe gevolg
van het niet-doorgaan van de aanleg van de spoorlijn
Amsterdam-Keulen. Toen bekend werd dat men in 1830
in België, na de trouwelooze afval van dat wispelturig
volk, zoals het Haarlemse gemeentebestuur de Belgen
toen noemde, plannen beraamde een spoorlijn aan te
leggen, om de Antwerpse haven buiten de Noordelijke
Nederlanden direct met de Rijn te verbinden, leidde dit
in Holland tot een ongekende reactie. Een stroom van
brochures en krantenartikelen werd uitgebraakt, waarin
voor- en tegenstanders elkaar bestookten met argumen
ten pro en contra de spoorwegen. De voorstanders
meenden dat de ijzeren weg als een magtigen hefboom
ter opleving van handel en nijverheid kon werken en dat
als Holland de Belgen hun gang liet gaan, Rotterdam en
Amsterdam daarvan veel schade zouden ondervinden.
Amsterdam moest dus zo snel mogelijk ook met een
spoorlijn aan het Duitse land verbonden worden. Maar
de spoorwegen boden meer dan alleen materiële voor
delen. Het stoompaard zou een nieuw tijdperk inluiden,
waarin de nevelen van dwaling, vooroordeel en domheid
zullen verdwijnen en een algemeene wereldvrede de twee
spalt tusschen de volkeren zal vervangen.
Anderen daarentegen waren niet zo overtuigd van het
nut van de stoomlocomotief, die in Engeland in 1825
zijn eerste rit had gemaakt. Natuurlijk was het gevaar
dat Antwerpen dank zij een spoorverbinding met Duits
land een voorsprong op Holland kon krijgen niet denk
beeldig. Maar deze voorsprong moest niet via ijzeren
wegen, maar over het water ingehaald worden. Daarom
bepleitten zij met kracht een verbetering van het water
wegenstelsel en de stoomvaart. Holland had zijn mensen
en goederen altijd al over water vervoerd, en waarom
zou dit nu ineens anders moeten.
Het resultaat van deze scheiding der geesten was dat het
initiatief van de luitenant-kolonel van de artillerie W.A.
86