Wethouders zich nergens zorgen over hoefden te maken.
Weliswaar waren tijdens de wintermaanden veel kin
deren gestorven aan koortsen, typhus en croup, maar
deze sterfte kwam geheel voor rekening van de koude
noordoostelijke winden met vorst, opgevolgd door de
vochtige noordwestelijke en westelijke winden. Het lag
dus niet aan de stedelijke gezondheidszorg. Omdat men
de vraag van het Amsterdamse Gemeentebestuur in het
voorjaar van 1840 of er ook in Haarlem een opvallende
sterfte van kraamvrouwenkoorts had plaats gevonden,
ontkennend had kunnen beantwoorden, zag de commis
sie dit als een bewijs dat het in Haarlem vergeleken met
andere gemeenten met de openbare gezondheid veel
beter gesteld was. Van een epidemie was hier geen
sprake geweest. Er waren wel kraamvrouwen gestorven,
maar zij waren allen bezweken aan bijkomende ziekten,
die niets met de bevalling te maken hadden. Zo was een
kraamvrouw gestorven aan de scharlakenkoorts, twee
aan kwaadaardige kinderpokken en enkelen aan borst
ziekten en affectiën van de buikingewanden
Wel maakte de Commissie zich grote zorgen over het
feit dat de longziekte van het rundvee tot binnen deze stad
is doorgedrongen en een rund van Symon van Opzeeland
daaraan gestorven is.
Vandaar dat de Commissie in april 1840 een brief stuurde
aan het gemeentebestuur, waarin men erop wees dat
nog niet duidelijk was welke invloed deze kwaadaardige
runderpest op de gezondheid van de mens had, en dat
daarom uiterste behoedzaamheid geboden was bij het
invoeren van vlees dat dagelijks in hondenwagens van
buiten de stad werd binnengevoerd. Burgemeester en
Wethouders onderkenden het gevaar en lieten eind april
de Commissie weten dat zij de slager Saltzer bereid
hadden gevonden zijn slagerij beschikbaar te stellen voor
het slachten van ziek en verdacht vee, om zo iets meer
te weet te komen van de trapsgewijze ontwikkeling van
de longziekte. Op 27 juni 1840 werd een aparte keur
meester van het slachtvee en het vlees in dienst geno
men. In zijn instructie stond onder andere dat hij aanwe
zig moest zijn in de stadswaag op de hoek van de Dam
straat en het Spaarne, om het aldaar ter klassificatie
aangeboden vee nauwkeurig te onderzoeken. Ook
moest hij het vlees dat via de stadspoorten of over
het Spaarne werd binnengevoerd controleren. Hij moest
daarbij letten op de dikte van het bloed, zultachtige
vochten tussen vet en vlees, branderige plekken, ontste
kingen, inwendige etterzakken, tongblaren, trosachtige