en verfraaiing van het gebouw worden gedaan. Zijn
leven lang schakelde Boeyinga - indien mogelijk - kun
stenaars bij de kerkbouw in. Zo kreeg de beeldhouwer
Theo van Reyn 3fi) opdracht voor de zes steunpunten van
de pilasters bij de ingangen afbeeldingen van bekende
personen uit de kerkhistorie te maken, die in Gods
kracht Zijn kerk tijdens hun leven hadden geschraagd.
Hiervoor viel de keuze op de kerkvaders Luther en
Calvijn (noordgevel), H. de Cock, de vader van de
Afscheiding, en dr. A. Kuyper (oostgevel), dr. F.L.
Rutgers en dr. H. Bavinck (zuidgevel), de voormannen
van de Doleantie. Tijdens het overleg met de Bouwcom
missie was Zwingli door Luther vervangen, daar de ge
reformeerde geloofsopvattingen meer met eerstgenoem
de gemeen hadden. Toen de kerkeraad gevoelig bleek
voor de in de pers tegen dit voornemen geuite bezwaren
verzocht Boeyinga in maart 1926 hem zo nodig andere
mogelijkheden voor de kopmotieven te noemen. De
Bouwcommissie adviseerde de uitvoering ervan op te
schorten en te overwegen om het persoonlijke type uit
het beeldhouwwerk te halen om daarmee het veel ge
hoorde bezwaar, als zou het hier om •mensenverering'
gaan, te ontkrachten. Dit gebeurde inderdaad zodat
Boeyinga later terecht schreef, dat het hier niet om
realistische maar idealistische voorstellingen ging, waar
bij de hoofdtrekken slechts gestileerd waren weergege
ven. Naar aanleiding daarvan schreef de dichter, roman
schrijver en polemist S. Anema 37), dat men hierdoor
verzeild raakte in de moderne, decadente kunstdie ku
bisme heet, welke hij een aanslag van het aestheticisme
op het gereformeerde leven vond. Met hem was bijvoor
beeld ds. C. Lindeboom van mening dat hierdoor on
bewust aan mensenverering werd gedaan 38Op zich
was prof. dr. H.H. Kuyper het hier niet mee eens en
wees hij de vergelijking met de heiligenverering bij de
Rooms-Katholieken van de hand. Maar dat was wel
nadat de katholieke Nieuwe Haarlemsche Courant eer
der had gepubliceerd dat de nakomelingen van de Beel
denstormers nu zelf weer tot de Roomse beeldenverering
terugkeerden. Boeyinga zelf wees er in dit verband in
een soort apologie op, dat het hier bovendien niet om
beelden in de kerk maar aan de kerk ging 39). Uit veel
kritiek bleek, dat men beducht was dat bij de bouw
van gereformeerde kerken in de toekomst vaker tot het
aanbrengen van beelden zou worden overgegaan. Alleen
al daarom vond men het goed dat de beelden alsnog
zouden worden vervangen. Bovendien strookte het huns
Eén van de zes door Theo van
Rhijn ontworpen kopmotieven,
t.w. die van dr. A. Kuyper,
1927.
Foto: Collectie dhr. G.
Bocijinga, Sneek.
129