meestal de voormalige katholieke kerken in gebruik hadden genomen. Toen dit daarna wel nodig was, boot ste men oude stijlen na en hadden zowel de protestantse als de katholieke kerkgebouwen veelal een rechthoekig of kruisvormig grondplan. Dit was in wezen katholiek, maar werd ook veel door protestanten toegepast. Het was de hoogste tijd dat de protestantse kerken de archi tecten lieten weten hoe zij wilden dat de kunst inderdaad dienend voor de kerkbouw werd aangewend. Daarom zag hij het liefst dat een ontwerp voor een kerkgebouw in goed overleg met deskundigen op het gebied van de eredienst en de liturgie, de twee wezenskenmerken van de protestantse kerkdienst, tot stand kwam. Later zou Boeyinga als bestuurslid van het Instituut voor Religieu ze en Kerkelijke Kunst veel voor het bereiken van dit ideaal doen. Hoewel dr. A. Kuyper behartigenswaardige dingen over het ideale kerkgebouw had geschreven, had dit tot dusver weinig navolging gehad. Daarin had hij zich uitgesproken voor een grondplan, waarbij de zit plaatsen in een halve cirkel rond het liturgische centrum met kansel, dooppodium en Avondmaalstafel waren ge groepeerd. In nauwe samenwerking met hem had ar chitect T.E. Kuipers deze aanwijzingen bij de bouw van de Wilhelminakerk te Dordrecht gevolgd. Bij de bouw van de Koepelkerk te Leeuwarden deed hij dit in 1923 opnieuw, terwijl hij voorafgaand aan het indienen voor een tweede ontwerp-plan voor de Westerkerk te Delft eerst ook daar een dergelijk plan had ingediend 49). Over het algemeen hadden de architecten sinds Kuypers publicatie hier zelf weinig nieuws aan toegevoegd. Gun stige uitzonderingen hierop waren met name de architec ten Rothuizen en Boeyinga 5°). Laatstgenoemde nam de uit drie beuken bestaande waaier- of bladvorm als grondplan voor zijn kerk. Dit grondplan maakte het namelijk mogelijk om de gemeente rond de kansel, het centrale punt van de protestantse eredienst, met daar voor het doopvont en de Avondmaalstafel te groeperen. Was het in Haarlem nog zo dat met name de ruimten onder en op de galerijen sterk van elkaar gescheiden waren, waardoor de beuken min of meer op zichzelf stonden, bij de Waalkerk slaagde Boeyinga er in om de zitplaatsenruimte meer tot één geheel te maken. In afwijking van Kuypers idee van een halve cirkel als grondplan gebruikte Boeyinga hier enkel 3/8 deel van, waardoor de grenslijnen van de zitplaatsen een hoek van ongeveer 135 graden vormden, met de kansel als snijpunt. Dit maakte het voor de predikant mogelijk om

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1990 | | pagina 134