derde ramen. In de periode van 1518 tot 1522 werden
deze ramen, als relatiegeschenk en als dankbetuiging,
naar andere steden in Holland gestuurd, omdat men
aldair veel Hairlems bier drinct ende slijt en zelfs naar de
President van Holland in Den Haghe 2I).
Ongeveer uit dezelfde tijd als de Annates dateert een
lofzang op Haarlem van de overigens onbekende dichter
Diric Mathijszen 22). Dit gedicht, een van de vroegste
in zijn soort, is alleen in handschrift bewaard gebleven
maar lijkt desondanks tal van latere lofzangen op steden
te hebben geïnspireerd. Het gedicht wordt vooraf
gegaan door een tekening van het stadswapen en de
oorsprong van dit wapen komt uitvoerig aan bod in de
tweede helft van het werk. Ook de heldhaftige prestaties
te water bij Damiate, op grond waarvan de Haarlemmers
hun wapen vermeerderd zagen, komen aan de orde. Het
eerste deel behandelt echter in extenso de natuurlijke
rijkdom van de omgeving van Haarlem; het bezingt de
weilanden, de velden, de bossen, de meren, de rivieren
en de zee en wat dit alles opbrengt, de weelderige flora
en fauna, wilde dieren, vee, hout, turf en vis - allemaal
gaven Gods, ter bevordering van het welzijn van de
burgers 23). Over Haarlem als stedelijke samenleving
wordt amper gesproken, behalve dat het een bloeiende
stad is die alles bezit wat een perfecte stad moet bezitten.
Aan het eind, in de laatste strofen, krijgt het thema
van deugdzaamheid en geweld een nieuwe interpretatie,
wanneer Maria, de Hemelse Koningin, wordt aangeroe
pen met de bede dat zij die stat van Haerlem in doechden
bewaer, van partij, van oerloch ende van misbaer 24).
Voor tijdgenoten uit de vijftiende eeuw behoefde dit
gebed geen verduidelijking: de stad werd destijds door
onlusten geteisterd: eerst betwistten de Hoeken en de
Kabeljauwen elkaar de heerschappij over de stad in
bloedige en onafgebroken schermutselingen en vervol
gens kwamen de Kennemers en het Kaas en Broodvolk
in opstand, omdat zij de belastingen te hoog vonden. Dit
oproer culmineerde in een moordpartij op het stadshuis.
Wredelijck werden daar de schout, één van de schepenen
en zijn broer gedood 25).
Hetzelfde thema vormt honderd jaar later de leidraad
in de twee Beeldten van Haarlem die de dichter-schilder
Karei van Mander in respectievelijk 1596 en 1610 het
licht doet zien 2Ö). Meteen in de aanhef stelt de vroegste
van beide lofzangen
15