IR. w.B.i polman Monumentenzorg Haarlem Het jaar 1990 is bepaald niet ongemerkt aan de mo numenten van Haarlem voorbijgegaan; niet alleen wer den de laatste voorbereidingen getroffen voor het herstel van het Tuinwijkcomplex, maar tevens kwam een einde aan de - bijna eindeloos durende - aanwijzingsprocedure tot Beschermd Stadsgezicht van Haarlem. Ondanks het belang voor de Haarlemse Monumentenzorg is het be treffende besluit op 5 december vrijwel geruisloos gepas seerd; hiermee vormen de binnenstad en Haarlemmer hout het grootste beschermde stadsgezicht van Neder land, namelijk 180 ha aaneengesloten beschermd stede lijk gebied. Ook in procedureel opzicht is gescoord met een doorlooptijd van meer dan 15 jaar! Op Haarlem rust nu de plicht te bewijzen dat het allemaal niet voor niets is geweest. Omdat het ondoenlijk is in dit verslag aan alle grote en kleine gebeurtenissen, die stuk voor stuk het vermelden waard zijn, uitgebreid aandacht te besteden moet ook dit jaar een selectie gemaakt worden van een aantal ontwikkelingen en restauraties. M.I.P. Mede met het oog op de toekomst van de Haarlemse Monumentenzorg kan de start van het M.I.P. (Mo numenten Inventarisatie Project) in Haarlem niet onver meld blijven; tijdens dit ca. vijfjaar durende landelijke project wordt een inventarisatie gemaakt van het bouwen in de periode 1850-1940, die van belang kan zijn voor een mogelijke uitbreiding van de Rijksmo numentenlijst met de belangrijkste gebouwen uit die periode. Weliswaar bevat de Haarlemse lijst al een aantal voor beelden, zoals het NS-station, Tuinwijk, diverse villa's en de kathedrale basiliek St. Bavo, maar een volledig overzicht ontbreekt. Naast gebouwen kan hierbij ook gedacht worden aan de bescherming van diverse wijken zoals Bosch en Vaart, de Koninginnebuurt en de Leidse- buurt of historisch-stedebouwkundig waardevolle een heden zoals het Floraplein. Alle foto's, tenzij anders vermeld, sector gemeen tewerken, afdeling bma, Jos Fielmich 182

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1990 | | pagina 184