stap ging. Karei Alberdingk Thijm bleef wel eens eten. Nettie: Hij gaf me persoonlijk geen compliment over het etenmaar zei dan tegen Mari, dat ik zulke heerlijke aardappels serveerde. Ze kon met veel gevoel voor hu mor over die ontmoetingen vertellen. Nettie Andriessen, pure Haarlemse, geboren uit de Haarlemse Kootfamilie, was van jongsaf bevriend en meer dan dat met Mari Andriessen, ook al zo'n pure Haarlemmer uit de befaamde kunstenaarsfamilie in het Bakenes-kwartier. Ze speelden samen als kind, groeiden op en zwoeren elkaar trouw. Nettie maakte de eerste stappen mee van Mari op het lastige pad van de kunst. Ze heeft achter hem gestaan tot aan zijn laatste seconde. Ze zorgde er in een lang leven voor dat Mari zich onge stoord aan zijn werk kon wijden. Hij wist niets van financiën, wilde er ook niets van weten. Nettie knoopte de touwtjes aan elkaar en schiep een ambiance, waarin Mari en hun vrienden en gasten zich thuis voelden. Bij die gasten hoorden ook koningin Beatrix en prins Claus. De dood van Mari was een grote klap, maar ze bleef op de been. Ze hield de vele vrienden en vriendinnen om zich heen verzameld en kreeg er nieuwe bij. Ze was en bleef een vertrouwd middelpunt, niet alleen voor haar kinderen en kleinkinderen. Het boeiende van Nettie Andriessen was, dat ze met veel plezier en warmte over vroeger dagen en kunst kon praten, maar evenzeer over moderne kunstuitingen. Als het even kon steunde ze jonge kunstenaars (Ik weet zelf uit ervaring hoe belangrijk dat is). Haar enige zorg was dat ze van anderen afhankelijk zou worden op den duur. Dat wilde ze tot geen prijs. De schikgodinnen waren haar daarin welgezind. Ze bleef volop in het leven staan, op eigen benen, totdat de zandloper het einde van haar aardse bestaan aangaf. Onverwacht - ondanks haar leeftijd - stierf ze op 30 mei 1990. Ze werd op indrukwekkende, ontroerende wijze ten grave gedragen op het Adelbertkerkhof in Bloemen- daal. Daar rust zij naast Mari. HANS ROMBOUTS 219

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1990 | | pagina 221