1580 en 1630, hoofdzakelijk in relatie tot de burgerij.
Het verscheen op openbare gebouwen en schilderijen,
vanwaar het zich in de eerste plaats tot de gemeenschap
zelf richtte. Het stond op prenten, zoals op de titelplaat
van het werk van Ampzing, of werd, zoals we hebben
gezien, uitvoerig besproken in de patriottische litera
tuur. Vooral op de monumenten die het stadsbestuur
tegen het einde van de zestiende en het begin van de
zeventiende eeuw tot stand heeft gebracht, was het een
toespeling op het leefklimaat van de stad. Door middel
van het devies probeerde het stadsbestuur - de Wet -
de burgerij ervan te doordringen dat moed en deugd
twee absolute vereisten waren, zowel van de kant van
de overheid als van de onderdanen, om de macht (het
potentiële geweld) onder controle te houden intern en
extern, in het maatschappelijke verkeer en in militaire
conflicten.
De Wet was de overkoepelende naam voor het bestuur
van de stad. De samenstelling van dit bestuur was als
volgt: 32 vroedsschapsleden die door coöptatie voor het
leven waren benoemd, vier jaarlijks wisselende en
op voordracht van de vroedschap door de stadhouder
benoemde - burgemeesters en zeven schepenen (schep
pers van recht). Deze autoriteiten verdeelden vervolgens
de overige officiële functies. Politieke inspraak bleef
voorbehouden aan o,t procent van de bevolking, men
sen uit de klasse van grote kooplieden en geslaagde
ondernemers waartoe ongeveer twee procent van de
bevolking kon worden gerekend. Tien tot twintig pro
cent verkeerde in een redelijke welstand en de rest moest
van een week- of dagloon zien rond te komen 54). Sinds
de Alteratie (de overgang van een katholieke naar een
hervormde regering) in 1577 bestond het Haarlemse
stadsbestuur uit een liberale hervormde meerderheid die
steun kreeg van een grote groep katholieken voor wie
de orthodoxe onverdraagzaamheid een schrikbeeld was
geworden.
De kerkelijke functionarissen werden gekozen door de
burgemeesters uit een door de kerkeraad voorgedragen
dubbeltal. Dat deze procedure het evenwicht niet ten
goede kwam, manifesteerde zich uiteindelijk zeer open
lijk in 1615 toen er een hevig conflict tusen de stad en
de kerk uit voortvloeide 55). De onrust werd nog groter
nadat het stadsbestuur een aantal waardgelders (huur-
korpsen) in dienst had genomen en van de plaatselijke
schutterij een hernieuwde eed verlangde. Pas in 1618,
nadat Prins Maurits de stad was binnengetrokken en een
25