het dichtbevolkte en door de brand vrijwel geheel ver woeste centrum van de wol- en linnennijverheid. Het complex werd in 1592 gerenoveerd en aangepast aan de behoeften van dit keurkorps dat de stad als politie— maar ook als krijgsmacht goede diensten bewees. In zijn Batavia noemt de lange tijd in Haarlem woonachtige medicus en historicus, H. Junius (Adriaen de Jonghe), de schutterij de sterkte en kracht van de Republiekmet dien verstande dat zij ...zo de nood zulks vereischt, om alle oproer en seditie te stillen, en om invasie van den Vyand te weeren... of zo men een Prins moet in halen, dat zy by zo een gelegentheid te pas komen voor eene 'Guarde met fatzoen' 94). Boven de nieuwe ingang, een sobere, uit grote rustieke stenen opgetrokken poort, prijkte St. Joris in de vorm van een levensgrote ruiter te paard: een toonbeeld van de christelijke strijdlust en de vaderlands liefde waarop de burgerij zich rustig kon verlaten. Het oefenterrein, een immens grote binnenhof, lag meteen hierachter. Aan het andere uiteinde van de weversbuurt hadden zich in 1562 - destijds nog naast de 'oude' schuts van St. Joris - de 'jongere' schuts van St. Adriaan, de arkebu- siers, gevestigd. Hun door het vuur gespaarde hoofd kwartier lijkt met zijn twee verdiepingen hoge, blinde gevel, zo midden in de stad, nog het meest op een militaire vesting - een gelijkenis die er door de aanbouw van een nieuw portaal, in 1613, niet minder op is gewor den. Misschien waren beide gebouwen, met het oog op de lastige bevolking van dit vervuilde stadsdeel, ook wel enigszins als intimidatie bedoeld. Overigens verwees de raad in 1610, ter verbetering van de levensomstandig heden, een groot deel van de 'Ramen' naar een andere lokatie, buiten de stadswallen. De oude wijk werd ge saneerd en er verrezen tenminste 250 nieuwe arbeiders woningen, keurige huisjes met een werkplaats in het souterrain. Ongeveer de helft van alle Haarlemse hofjes, voortgekomen uit het particuliere initiatief van gegoede burgers, werden ook in dit zelfde weverskwartier opgericht 9S). Tot dusverre had de architectonische belangstelling van het stadsbestuur zich hoofdzakelijk op militaire projec ten gericht, maar in het begin van de jaren negentig veranderde dit rigoureus. De in daggeld werkende steen houwer Lieven de Key werd in 1593 - het jaar waarin hij ook aan de nieuwe gevel van het Leidse stadhuis begon - tegen een niet onaanzienlijk jaarsalaris tot hoofd publieke werken (de stadsfabrycbenoemd y6). Zijn eer-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1990 | | pagina 40