59 82. Gonnet, a.w. (noot 80). 83. Springer, a.w. (noot 80), p. 8. oa Haarlem, stadsarchief, bur gemeestersresoluties, 10 oktober, 1584. 84. Het klooster was sinds 1581 in handen van de stad, evenals al het andere voormalige katholieke bezit. 85. C.W. Royaards, P. Jongens en H.E. Phaff, Het Stadhuis van Haarlem, Algemeen restauratie plan (Haarlem, 1961), p. 34. 86. Idem, p. 33, n. 2. Cornells Cornelisz De Kindermoord (nu samen met De Monnik en de Begijn in Haarlem, Frans Halsmuseum), diende als een substituut van het middenpaneel van het altaarstuk voor het lakengilde door Maarten van Heemskerk. Cf. Van Mander, Levens (1604), fol. 206; ook: Catalogus van de schilderij en der Stad Haarlem op het Raadhuis (Haarlem, 1923), P. van Thiel, 'Late Dutch Mannerism', Gods, Saints and Heroes (Am sterdam, 1980), pp. 77-101 en Kogel door de Kerk (Utrecht, 1979)- P- 177- 87. Royaards, a.w. (noot 85) p. 33, n. 2. De Adam en Eva is nu in Amsterdam, Rijksmuseum, en de Bruiloft van Peleus en Thetis in Haarlem, Frans Halsmuseum. Zie ook, C.J. Gonnet, 'Cornelis Cornelisz van Haarlem', Oud Holland (1922), pp. 175-81, en T. Screvelius, a.w. (noot 32), p. 434 (uitgave van 1754). 88. Cornelis Cornelisz van Haarlem, Een Monnik en een Begijn, doek, 116x103 cm, Haarlem, Frans Halsmuseum; idem, De Kindermoord, doek, 270X255 cm, Haarlem, Frans Hals museum; idem Adam en Eva, doek, 273x220 cm, Amsterdam, Rijksmuseum; idem, De Bruiloft van Peleus en Thetis, doek, 246x419, Haarlem, Frans Halsmuseum. D. Snoep suggereert een connectie tussen de nieuwe interesse om op grote doeken te schilderen (i.p.v. de eerder gebruikte houten panelen) en de opbloeiende Haarlemse linnenindustrie. D. Snoep, 'Haarlems Tweede Jeugd', Openbaar Kunstbezit (1986). 89. K. van Mander, Wtleggingh op den Metamorphosis (Haarlem, 1604), fol. 91. 90. Idem, fol. 90V., 91. Zoals het wordt uitgebeeld op de achtergrond van Cornelisz', Bruiloft van Peleus en Thetis. Van Mander, 1604, Grondt, 1, fol. 6; idem, Wtleggingh, fol. 90V., 91. Zie ook E.J. Sluijter, 'Depiction of Mythological Themes', Gods, Saints and Heroes (Washington, Amsterdam, 1980, 1981), PP- 55-58. Van Mander, a.w. (noot 89), Voor-reden, fol. 111, iw; cf. Sluijter, a.w. (noot 92), pp. 55-58. H. Junius, Batavia (1588), hst. 16. Ook geciteerd in de uitgave uit 1754 van Screvelius, a.w. (noot 32), p. 380. T. Weerheyn, c.s., Hofjes van Nederland (Haarlem, 1977). 96. C.F. Jansen, 'Lieven de Key', Bouw, 16 (1961), pp. 747-54. 97. Royaards, c.s., a.w. (noot 85), p. 119, dat men een librij zal toerusten ter plaatse daertoe in den predicaren convent geordineert is, burgemeestersresolutie van 22 mei, 1596. Screvelius, a.w. (noot 32), p. 54: de Waeg... van harde blaauwe steen getimmerd op het Sparen. P.J. Winter, 'De Hollandse Tuin', Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, (1957) pp. 29-122. 100. Vgl. noot 70. 101Ampzing, a.w. (noot 50), p. 416, Toesienders op de eetbaere waren/En dat we door 't gebruyck der etelycke waren/Hoedanig datze zijn, niet qualijck mogen varen!En dat niemand ier en 91- 92. 93- 94- 95- 98. 99-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1990 | | pagina 61