nagevenwedijveren met de op het netst geplooide gor
dijnen. Achter dezelve treft men menschen genoeg aan,
die, schuw van aard, zich voorden voorbijganger trachten
te verbergen. Dit is veelal het zwak van de inwoners der
kleine steden. Niettemin neuzen zij alles af, en weten
des avonds op het salet zeer goed te vertellen, hoe veel
vreemdelingen er dien dag door de straten gekomen zijn,
of de diligences bezet waren, die bij dozijnen doorrijden,
en of het bij den aanstaanden zondag vol in het Hout zal
zijn. Het is onder hen geen groot gebruik, om van de
de wandelingen, zoo fraai om de stad gelegen, partij te trek-
el;. ken. Het zoo wel aangelegde bolwerk, dat ik met veel
aar genoegen doorwandelde, en de fraaiste gezigtpunten ople-
re. vert, wordt meerendeels ook niet bezocht. Men spreekt
de vrouwen niet vrij van kwaadsprekend te zijn; de heeren
hebben hunne sociëteit, en toeven daar een deel van den
-Jr(] dag. Vele bezigheden houden hen gewoonlijk daarvan
het niet terug. Het fabrijkwezen is er zoo groot niet meer dan
Jor vroeger. De weverijen vooral werden vroeger geroemd.
De De omliggende bleekerijen hebben nog hunnen goeden
■ui. naam behouden, en die in Amsterdam geene Haarlemmer
;de wasch twee-, drie- of viermaal in het jaar aan zijn windas-
m. touw kan hechten, is niet in aanzien.
,en Zoo gaat het ook met de bloembollen. Men moet die van
in- de bloemisten aldaar hebben, en in het vroege voorjaar
prijkt reeds schoorsteenmantel en bloemtafel met de fraai
ste bloemen; wat meer is, men moet die zelf in de tuinen
van Flora verkozen hebben. Zoo is Haarlem dan in vele
opzigten de tuin van de Amsterdammers; want in het
schoone jaargetijde spoedt ieder zich naar het beroemde
t -
de Na een intermezzo over de geschiedenis van de stad en
de het beleg vervolgt de schrijver:
te
■jgt Thans is alles rustig en wel; men kaauwt er halletjes en
ft. roode letters, Kosters gebak; maar niet van zijne vinding,
om zijne nazaten eenen zoeten mond te schenken. Neen,
in- deze zijn van eene latere vinding, van die eens koekebak-
■de kers. Het regte jaar der uitvinding is niet bekend; velen
iet vermeenen, dat de uitvinder, in den mond van den oven
na op zekeren tijd gezeten, met koekebakkersdeeg tusschen
he zijne vingers spelende, op den zoeten inval kwam letters
vel te bakken. Of Jacoba van Beijeren, tijdens haar verblijf
els op het huis van Teijlingen, met haren lieven Van Borselen
les halletjes gekaauwd heeft, staat in Ampsing, Goudhoeven,
zrs of Scrivelius niet te lezen; een zoet kronijkje, dat van de
77
iek Hout.