den ijzeren klopper, die voor het grooter deel nog aan de
deuren aldaar gevonden wordt. De rijken daarentegen
hebben kloppertjes voor slecht en voor fraai weder, en
dan nog een best voor des zondags, ofwel, als er kraam
visite in staatsie afgewacht wordt.
Men zegt, dat in Enkhuizen het ook een gebruikelijk iets
is, om een kraamkloppertje uit te hangen daar, waar eene
kraamvrouw zich bevindt. Oude lieden beweren zelfs, dat
zulks vroeger door de regering verordend werd, om als
het mogelijk ware voor te komen, dat men in stilte de
kraam uitleide. Men meende hierdoor te voorkomen, dat
menig meisje haren minnaar of vriend te nabij zoude
komen. Of het middel dit voorgekomen heeft, is twijfel
achtig; want wij vooronderstellen, hoe scherp het oog der
regering of politie ook te allen tijde geweest is, dat hetzelve
nogtans nimmer zoo doordringende was, dat de liefde het
niet heeft kunnen verschalken. Er zijn zoo veel wichtjes
geboren en gezoogd, zonder dat de kaneelstok geroerd is
geworden. Vaart wel, kraamkloppertjes! welke menig
maal ons oog boeiden; en gij, lieve kraamvrouwtjes!
die mij bij gelegenheid wel eens op kraamvisite zult
noodigen, opdat ik uwe kraamkamer schets, uwen zui
geling kus en de dikke, gezonde baker haar penningje
geef-
In december 1831 verscheen van Cramers hand de bun
del Iets en Niets waarin opnieuw een verslagje is afge
drukt van een reisje dat Cramer in mei r83r naar Haar
lem, Leiden, Den Haag, Delft en Rotterdam maakte:
'Zeven dagen van huis'. Per ochtenddiligence vertrok
hij om 7 uur van logement De Zon op de Nieuwendijk.
In Haarlem verliet Cramer de koets. Zijn zaken waren
niet snel afgehandeld, want binnen Haarlem (zijn) ook
niet allen vroegtijdig bij de hand. Als hij tenslotte lang
durig op de afvaart van de trekschuit naar Leiden moet
wachten, legt hij een bezoekje af bij de grijze Adriaan
van der Willigen. Deze had met Cramer een grote liefde
voor toneel en schilderkunst gemeen; bovendien was
Cramer een bewonderaar van diens reisbeschrijvingen.
Zijn beschrijving van een reis door Duitsland was Antons
favoriet op de Brusselse tentoonstelling van Nationale
Nijverheid in r830, waarover hij schreef in De Arke
Noach's van 1830. Al pratend verliep de tijd en Anton
haalde in de regen nog ternauwernood de schuit. Zijn
enige medepassagier in de roef was een jonge dame,
met wie hij gezellig over Haarlem, de Haarlemmers en
gepasseerde buitenplaatsen praat. Tot zover de rol van
Haarlem in de - vele - geschriften van Anton Cramer.