op een loopen zettende, zonder hem uit het oog te verlie
zen, zijn agtervolgd tot bij de Kamperlaan, alwaar hij zoo
spoedig mogelijk eene deur aldaar trachtte in te gaan. Zij
riepen de man naar zich toe, maar hij sloot de deur.
Hierop klom een der commiezen over de schutting om
via het achtererf het huis binnen te dringen. Aangezien
dit niet lukte, besloten zij gewoon aan te bellen. Tot hun
verbazing deed de man in kwestie zelf open. Hij maakte
zich bekend als Jan Teunisse en bekende een kruik
jenever Haarlem te hebben willen binnenbrengen. Ook
Teunisse kreeg een boete van honderd gulden en moest
zijn kruik inleveren.
Weg-, brug- en Om gebruik te mogen maken van de bruggen en buiten
poortgelden 8.870,40 de stad gelegen wegen, die door de stad onderhouden
werden, moest soms betaald worden. Het innen van
deze tolgelden had de gemeente verpacht aan particulie
ren. Een zo'n tol stond op de trekweg of zandpad langs
de Leidse Vaart, nabij de tweede brug aan de Aerden-
houtselaan. Al geruime tijd had Cornelis van Zutphen
deze tol gepacht. Toen in 1840 het pachtcontract ver
lengd moest worden, liet Van Zutphen het College van
Burgemeester en Wethouders weten dat hij het gebrui
kelijke bedrag van 800 gulden te hoog vond, omdat de
inkomsten hem de afgelopen jaren waren tegengevallen.
Hij stelde een pachtsom van zevenhonderd gulden voor.
Burgemeester en Wethouders gingen hier echter niet
mee accoord en riepen via advertenties in de Opregte
Haarlemsche Courant gegadigden op voor de functie
van tolwachter. Van Zutphen had geluk. Niemand meld
de zich, zodat het College bakzeil moest halen. De
tolbaas kreeg een nieuw contract, en wel tegen zeven
honderd gulden per jaar, inclusief de vrije bewoning van
het tolhuis.
Om het tolhek te mogen passeren moest een voetganger
vijf cent betalen en kinderen tussen de zes en twaalf jaar
twee en een halve cent. Een man te paard moest ook
vijf cent betalen, terwijl een begeleider van vee voor elk
stuk vee dat hij bij zich had anderhalve cent moest geven.
Wanneer een koets de tol wilde passeren moesten met
uitzondering van de bestuurder alle passagiers vijf cent
afstaan. Voor een trekschuit die door mensenkracht
voortgetrokken werd, moest vijf cent betaald worden,
voor een door een paard getrokken schuit het dubbele.
Burgemeesters en Wethouders van Haarlem en Leiden
en leden van de rechterlijke macht van beide steden
hoefden niets te betalen. Ook de heer staatsraad, de
92