Skaaneöret.
pen en betere navigatiemiddelen de 'Ommelandvaart' (dat is
de vaart ten noorden van Kaap Skagen langs) geleidelijk aan
tot een minder riskante onderneming maakten, was Schonen
een uitgelezen tussenstation op de lange vaarroute tussen
West-Europa en de Oostzeelanden. Toch was dat niet de be
langrijkste reden voor de faam van Schonen. Het was de ha
ring, die de naam Schonen door vrijwel geheel Europa be
kendheid gaf. De visrijkdom in de Sont was in die dagen
legendarisch: oude kronieken verhalen van schepen, die bijna
vastliepen in de dichte scholen haring, en van het gemak waar
mee men met de blote handen de vis uit het water kon schep
pen. In de maanden september en oktober, als de kwaliteit van
de Schonenharing op zijn best was, beleefde Skaaneöret een
ware invasie. Het waren in de eerste plaats de Denen, die vanaf
het strand hun boten met gemiddeld zes bemanningsleden in
zee brachten om op het eind van de dag hun vangst aan de
kooplieden te kunnen aanbieden. Deze kooplieden waren gro
tendeels afkomstig uit de Duitse Hanzesteden (waarbij Lübeck
een zeer dominerende positie innam). Zij zorgden voor het ka
pitaal, dat nodig was om de vangst te financieren, maar ook om
de (eveneens hoofdzakelijk Deense) arbeidskrachten te beta
len, die zorg droegen voor het schoonmaken van de vis, het
zouten en verpakken in tonnen. Was het produkt eenmaal zo
ver, dan stonden uit alle windstreken kopers te dringen om de
ruimen van hun aan de noordkust afgemeerde schepen te kun
nen vullen. In die handel en dat vrachtverkeer moeten de Scho-
nenvaarders uit Haarlem hun aandeel geleverd hebben. Welis
waar hadden zij daarbij niet hun eigen, afgepaalde verblijf- en
werkplek aan de wal (in het Deens 'Fed' genaamd, 'Vitte' in
het Duits), zoals onder meer Kampen, Amsterdam en nog een
aantal steden uit onze streken dat wel hadden, maar wellicht
vonden zij onderdak bij kooplieden uit een bevriende stad of
genoten zij gastvrijheid bij hun leveranciers of afnemers.
Want uiteraard hadden zij ook afnemers en kwamen zij niet
met lege schepen om alleen maar tonnen met haring te kopen
en te laden. Zout en vaten waren onmisbaar voor de haringhan-
del en het is een niet al te gewaagde speculatie om aan te ne
men dat de Haarlemse Schonenvaarders hun aandeel hadden
in de aanvoer van beide produkten. Kwam tot in het begin van
de veertiende eeuw het zout grotendeels nog uit de door Lü
beck gecontroleerde zoutbronnen van Lünenburg, daarna
werd door de Hollanders in steeds grotere hoeveelheden het
grovere, maar goedkopere 'baai-zout' uit de Baie de Bourg-
neuf aangevoerd. Deze baai ligt aan de Franse kust ten zuiden
van Bretagne; om er te komen moest het eiland Ouessant ge
rond worden. Naar alle waarschijnlijkheid is dat het Essaut uit
13
MALMI