'corfharing' werd later aan de wal gekaakt. Tussen het vangen en het verwijderen van de bederfelijke ingewanden verliep dus een langere tijd dan bij de Oostzee-haring en dat maakte de Schonense 'caqueharenc' tot een kwalitatief beter produkt. Hanzekooplieden beijverden zich dan ook om de tonnen met Baltische haring in de Noordzee-regio aan te voeren. Het Vlaamse Damme was daarvoor sinds 1324 hun stapelplaats. In de tweede helft van de veertiende eeuw kwamen er moeilijk heden met de Hanze. Dat gold zowel de lokale vishandelaren, die hier ook hun produkten aan de markt brachten, als de koop lieden uit de Lage Landen, die zelf de vis uit Schonen aanvoer den. Tijdens de boycot van de haven van Brugge van 1388 tot 1392 door de Hanze, liep het aanbod van kaakharing sterk te rug en dat bracht de Vlaamse, Zeeuwse en Hollandse vissers ertoe zelf op zee te gaan kaken en aldus (uiteraard 'valse') Schonense kaakharing op de markt te brengen. Was in het be gin van de vijftiende eeuw Biervliet nog de belangrijkste aan- voerhaven, geleidelijk aan schoof het zwaartepunt van de ha ringindustrie naar het noorden. In 1475 had de helft van de Hollandse haringbuizen Brielle tot thuishaven en ook in Hoorn voer een flink aantal grotere buizen thuis. Daar werden ook de eerste grote haringnetten gebreid en dank zij de drievoudige verbetering: betere schepen, grotere netten en kaken op zee, kon de haringvisserij voorzien in de groeiende vraag uit het opbloeiende stedelijke achterland van de Hollandse en Zeeuw se gewesten. Het vissen op zee, ver uit de kust, was overigens niet zonder risico's. Naast de voor iedere zeevarende normale gevaren van zee en wind, was er de dreiging van de zeeroverij. Naarmate de in het midden van de veertiende eeuw begonnen Honderdjari ge Oorlog (tussen Engeland en Frankrijk) voortduurde, werd de toestand op zee steeds onzekerder. Ook meer naar het noor den woekerde de piraterij. Begin vijftiende eeuw kregen de zogenaamde 'Viktualienbruder' toestemming om Emden als hun thuishaven te gebruiken. Weliswaar hadden deze zee rovers het in eerste aanleg gemunt op handelsschepen op hun weg naar en van de Oostzee, maar ook vissersschepen waren voor hen niet veilig. De noodzaak tot konvooieren van de visserijvloot werd in de vijftiende en zestiende eeuw door de havensteden uit de Lage Landen dan ook dringend gevoeld. Regelde aanvankelijk elke stad voor zich de huur van konvooischepen, in 1471 ging het landsgezag zich hiermee bemoeien. Van Beylen vermeldt dat in dat jaar hertog Karei de Stoute 24 oorlogsschepen als 'vreyt- schepen' of konvooischepen deed uitrusten. Onder het bestuur van aartshertog Maximiliaan werd in 1488 het konvooieren 15

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1992 | | pagina 15