van de visserij als een staatszaak beschouwd. De kosten wer
den bestreden uit een belasting op de vis. De Zeeuwen en Hol
landers poogden tevergeefs zich aan de betaling van dit last
geld te onttrekken; als concessie kregen zij wel vergunning om
zelf bewapende buizen als konvooischip in te zetten in plaats
van de koninklijke oorlogsschepen. De behoefte aan kon-
vooiering groeide naarmate de troebelen van de Tachtigjarige
Oorlog zich aandienden.
Ook bewapende buizen, die niet noodzakelijk uit een vissers
haven afkomstig behoefden te zijn, speelden dus een belangrij
ke rol bij het veilig binnenbrengen van de haring.
Het scheepsmodel bij nadere Uit het voorgaande moge duidelijk geworden zijn, dat er een
beschouwing onmiskenbaar verband bestaat tussen Schonenvaart en haring-
handel. Ook is zeker, dat voor de haringvangst in de Noordzee
de buis vanaf de vijftiende tot ver in de achttiende eeuw het
aangewezen vaartuig is geweest. Een ten slotte: de haringvis
serij, met haar door de nettenvleet gebonden schepen, had
dringend behoefte aan bescherming en ook bewapende buizen
werden daarbij ingezet.
Dat de romp van het Frans Hals-model een haringbuis voor
stelt lijdt geen enkele twijfel. De platte spiegel duidt erop, dat
wij met een vroeg type te maken hebben (het zeventiende-
eeuwse type heeft een rond achterschip), zodat de datering van
omstreeks 1580 verantwoord lijkt.
Voor de opgeroepen twijfels over de tuigage bieden zich twee
oplossingen aan. De eerste mogelijke verklaring geldt voor
alle oude scheepsmodellen. Dat zijn immers kwetsbare objec
ten, gevoelig voor vocht, warmte, stof en mechanische bescha
digingen. De houten romp (mits deze gespaard blijft voor
houtworm) kan wel wat hebben, de tuigage uiteraard heel wat
minder. Jaeger, die een grondige studie maakte van het oor
spronkelijk uit Lübeck afkomstige en in modelbouwerskrin
gen beroemde Peller-model uit 1603, geeft als zijn mening te
kennen, dat het touwwerk van een model na hoogstens 80 tot
100 jaar is vergaan. Dat verklaart de noodzaak voor zich her
halende restauraties. Bij ons model hebben de restauraties (als
je die dan nog zo mag noemen!) zich duidelijk niet beperkt tot
het touwwerk, maar ontkwamen ook de masten en de ra's niet
aan 'modernisering'. Zo zijn de mars- en bramsteng van de
fokkemast en van de grote mast niet uit één stuk, zoals rond
1600 nog wel gebruikelijk was; ook bezaansmast en steng wa
ren uit één stuk in die dagen. De lijzeilspieren aan de fokkera
behoren - zoals de restaurateur ook reeds terecht opmerkte -
bij een tuig uit het einde van de zeventiende eeuw.
Een andere verklaring voor een tuig op een buis, dat niet ge-
16