40 45 50 55 6o 65 70 75 80 85 k denck noch om u .O. Hip 28) u stem soo onbedwongen streelde yders Hert door 't oor. nu gaan we voort regtuyt tot aan 't Stats Timmerhuys29), soo lang totdat men stuyt de bmg 3°) ter regte hand na 't westen opgelopen, zie aan de slincke hand, is d' Eentjes poort3') noch open 'k sta nu aan 't Zuyd-ent van het Zeylrijck Binnespaar32): verlaat Vulcanus rot33), begeev me weer vandaar laat Voor- en Agterkamp34) ter regte zijde leggen, Hier woont een slag volck35) die komen zien (en seggen) in 't uytgesoge bloet, of haar de vrijer mient of dat ze maar om 't jocks gesogt wort, en gedient, de rest is schiet en sla36), knoop garen, en maack Hevels37). een stille ruyterij doch sonder toom, of stevels38) maar met een Houte paart39), gesadelt, en gestalt dat sijnen meester voed soo lang hij niet en valt. Nu staan we bij de Poort 4°), maar Flora woont er buyten4') ick wandel stewaart in42) en laat me binne sluyten. wel Jan Oom43) leev je noch? O trouwe hulp en troost voor die sijn reeckening verliest, of wareloost of quade gissing maakt en siet dan eerst het Ende een weynigje te vroeg, vaarwel maat, u bekende groet die uyt mijnen naam, ick moet eens kijcken, of ick hier geen kennis zie in 't Oude Vlaamse Hof44), me dunckt de kroeg is vaats45), 't is best weerom te keren en lopen al regtuyt, de Aanganck46) sal me leeren wat weg te spoeden, en niet lang te blijven staan hier koom ick bij de kerck47), waar sal ick nu heen gaan na t houte klokhuys48) toe bekleet met Eykeplancken daarachter ('k hebt verstaan) daar sijn de Wijngaart- rancken49) in t Slepers Hoek 5°) gehuyst, en zingen overluyt gelijck ze sijn gewoon hun weversdeunen uyt, Nu luyster, sta wat stil, 'k begin al te begrijpen wie datter singen sal, hij stelt sijn orgelpijpen. Lust mannen, luyster toe. daar wort gehoor verzogt, fiscaal5I). pas op je dienst, dat niemant onbedogt zichselven hier vergrijp, of daar moet boete wesen hoor hoor daar heft hij op. Een guide zon gepresen52), die vent singt deur sijn neus ick kan hem niet verstaan 'k geloof, de passer53), heeft sijn buyck te swaar gelaan dat dreunt soo al wat heen, wat zingt hij vaars, of koeien54) die karei zingt bijget dat bey sijn ooren gloeien. lintmolens55), dat je 't weet die maken groot geraas, nu die de bovenzang moet singen, is den baas zoo hij niet luyd uytsong, hoe souw m' hem konnen horen. Lust mannen, mannen lust56), men moet de sang niet stooren, 25

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1992 | | pagina 25