En zelfbewust eiste Coster zijn uitvindersrecht op en res pect voor zijn nazaten: Ik zit in een metalen broek. Men zegt: ik ben heel fraai en kloek; Heel Nederland jubelt om mijn beeld; Geen Mof, die mij mijn roem ontsteelt! Schei uit, wie om de vinding vecht; De waarheid heeft het pleit beslecht; Wie 't verder loochent, rij maar op, Of'k smijt mijn a hem op den kop. Maar wat mij vreemd in de oogen viel, Ja, wat mij zeer deed in de ziel - Was, dat mijn jongens niet vooraan, Maar achter 't schuthek moesten staan.' (Uit: 'Costergroet aan den boekhandel') In een voetnoot bij dit gedicht polemiseerde Van Zeggelen nog met de samensteller van het officiële gedenkboek, Noordziek, over het wegdringen van de boekhandelaars achter een schot. Wat Noordziek ook mocht beweren, het schot stond er, of ik ben blind of verward geweest. Na afloop van de onthulling begaven de typografische ver enigingen zich naar het stadhuis, waar ze gerestaureerd zouden worden - door al de vertragingen uren later dan ge pland was. Voor de zeshonderd uitgehongerde gezellen waren er tweehonderd broodjes beschikbaar. De wijngla zen waren nog in stro gepakt; er was een gebrek aan kurke- trekkers. Volgens Asmodée was de wijnverstrekking (eni ge fusten duf druivensap, goed genoeg voor letterzetters en drukkers) in handen van de wijnkoper Enschedé, een zoon van de drukker. De boekhandelaar Van Brederode liet later in een ingezonden stuk weten dat er geen wijn van Ensche dé geschonken was tijdens het feest. Deze correctie moest Van Brederode meteen bezuren met de bekendmaking van het feit dat hij zich twee toegangsbiljetten voor het vuur werk had toegeëigend, van welke euveldaad zijn vader, de politiecommissaris Van Brederode weigerde proces ver baal op te maken. C. Mommaas, 'ceremoniemeester voor Utrecht' tijdens het Feest, beschreef de bedroevende ontvangst van de leden van de typografenverenigingen in het stadhuis als volgt: 113

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1993 | | pagina 113