vertrouwd, er slechts met een schram of een gekneusd voet
je af; doch daar het getal drie tot de uitgelezen getallen be
hoort, en het ook hier wederom blijken zou, dat wèl voor
gaan wèl volgen na zich sleept, ook de tribune, waarop de
muzijk der schutterij geplaatst was, bedacht zich niet lang
en volgde den weg harer zuster-stellaadjes, zoodat weldra
al die ontstelde feestelingen, voor zoover de schrik of de
onlust hen niet naar huis had gedreven, ondereengemengd
met de van achter ingedrongen menigte, de verdere knap
pende, knetterendeknallende, sissende, snorrende, snui
vende, wielende, warlende en wentelende figuren stonden
aan te staren, wanneer zij hierin niet verhinderd werden
door de op stoelen, banken en tafels in het veld geklommen
medefeestgenooten. Een spotvogel merkte bij die gelegen
heid aan, dat het Costersfeest met een algemeenen val ein
digde, de waarheid van welke bewering wij overlaten aan
de beslissing van onze lezers.
Een volksvrouw sprak tot haar zoontje: Leit de heele rijk
dom voor den grond? kijk, dat doet me pleizier.
Menigeen zal gemengde herinneringen bewaard hebben
aan het Costerfeest. De feestcommissie zal zich achteraf
ongetwijfeld over een tekort gebogen hebben; de Haarlem
se bevolking zal blij geweest zijn dat de logerende, etende
en drinkende zwerm familie en vrienden van buiten de stad
zijn hielen lichtte; en de boekdrukkers en letterkundigen
waren ontevreden over de miskenning die hun deel was. De
dichter C.G. Withuys schreef op 27 augustus 1856 aan zijn
kunstzuster Elise van Calcar: Te Haarlem heb ik mij op 't
Costersfeest zoo weinig geamuseerd, dat ik per trein van
holf vijf weêr aftrok. Dat de letterkunde was voorbij gezien,
hinderde vooral mijn Gentschen vriend Prudens van Duv-
se_, die zoo gaarne een woord of wat zou hebben gezegd bij
t standbeeld. Van Duyse had zich tevreden moeten stellen
met een spreekbeurt tijdens het boekhandelarendiner.
Van Zeggelen liet Coster resumeren:
Vierders van het groot festijn
Binnen Haarlems wallen,
Mocht gij doorgeregend zijn
Of voor 't vuur gevallen,
Of een muisje met een staart
U door Coster zijn gebaard,
't Ligt in 's menschen wegen,
Naast het voor het tegen.
122