gesubsidieerde lakenexport dat in de betrokken periode een
zekere produktietoename heeft plaatsgevonden en dat in de
tweede plaats het Haarlems laken gemakkelijker dan voor
heen door kon dringen op verre afzetmarkten dank zij con
tracten met Spaanse kooplieden. Maar alles bij elkaar lijkt
deze door premiëring bewerkte impuls niet spectaculair ge
weest te zijn.
De gesubsidieerde bedragen zijn op de totale jaarlijkse uit
gaven van de stad bescheiden te noemen. Maar in een tijd
waarin Haarlem slecht bij kas zat en geconfronteerd werd
met een immense schuldenlast, vooral ten gevolge van de
vele oorlogskosten vanaf circa 1470, telden deze lakensub-
sidies toch zwaar. Bovendien was de stad in 1524 een ander
draperieproject aangegaan dat een steeds groter wordende
last voor de stedelijke geldmiddelen betekende (zie hierna).
Het is dan ook begrijpelijk dat de magistraat bij de beëindi
ging van het contract in 1527 uit was op een nieuwe over
eenkomst met internationale kooplieden die voor Haarlem
voordeliger uitkwam.
Er speelden echter omstreeks 1520 nog andere zaken die
gewichtig waren voor deze bedrijfstak. Daaraan gaan we
nu aandacht schenken.
Tegemoetkomingen aan We zagen eerder dat het stadsbestuur in 1502 een keur had
arme drapeniers uitgevaardigd waarbij het lieden die wilden gaan drapenie-
ren maar niet over voldoende middelen beschikten, finan
cieel beloofde te ondersteunen.24) Hiervóór stelden we ook
vast dat Haarlem de export van laken subsidieerde en deze
premie in 1519 standaardiseerde op V4 goudgulden. Behal
ve exportproblemen bleef ook het in 1502 gesignaleerde
een zorgelijk aspect van de Haarlemse lakennijverheid.
Minder draagkrachtige drapeniers beschikten namelijk
over onvoldoende bedrijfskapitaal om een gunstig moment
op de Brabantse jaarmarkten af te kunnen wachten voor de
verkoop van hun produkt. Omdat ze zo snel mogelijk over
liquide middelen moesten beschikken, wilden ze hun be
drijf enigszins draaiende kunnen houden, waren ze ge
dwongen om hun laken tegen een te lage prijs in Brabant en
Middelburg van de hand te doen. Onderlinge wedijver om
hun spullen zo spoedig mogelijk kwijt te raken, dreef de
verkoopprijs verder omlaag. Op termijn zou dit de onder
gang van hun nering betekenen.
Vóór 1527 kunnen we een aantal, overigens mislukte po
gingen van het stadsbestuur signaleren om deze kwestie te
verhelpen. De Haarlemse magistraat meende een oplossing
te kunnen vinden door een fonds te stichten om daaruit
15