Met name de traditionele plaatsing van loges en gaanderij
en boven elkaar en de hoefijzervorm van de zaal wekten
veel kritiek. Van der Steur werd slaafsche navolging ver
weten en afgedaan als eenen Haarlemschen behanger. De
te geringe stijging van de zaalvloer en de plaatsing van on
dersteunende pijlers onder de balkons verhinderden voor
teveel zitplaatsen een goed uitzicht op het toneel. Het to
neel zelf werd te klein bevonden. Maar wat zal ik vertellen
van machinatie, verlichting, de plaats en inrichting der
kleedkamers, het toepassen van foutieve constructies, ach
terlijke systemen, het ontbreken van onderdeelen hier, van
voorzorgen daar....'t wordt immers één lange, lange jam
merklacht. Architect en schouwburgcommissies, gemeente
raadsleden en voorlichters, zij allen zijn voor de algeheele
mislukking van dezen schouwburg verantwoordelijk! Weer
voor jaren, misschien zelfs voor eeuwen zal Haarlem de
aesthetisch en paedagogische kracht eener goede theater
kunst worden onthouden...Werd het aantal der slecht vol
doende theaters niet vermeerderd met de kreupele con
structies te Hengelo, Nijmegen en den Haag? Reusachtige
kapitalen vermorst, vruchtdragende gevolgen te niet ge
daan doordat eene grondige studie van het theaterpro
bleem en een overleg bij de leidende groepen ontbreken.
Op deze niet mis te verstane kritiek kon een antwoord van
Van der Steur niet uitblijven. Op 16 december aansluitend
verweet hij in het Haarlems Dagblad de heer Lensveldt te
ver te gaan met zijn kritiek, hoewel hij hem tevens in een
groot aantal aspecten gelijk gaf. Hij verweerde zich, zoals
bij veel architecten gebruikelijk is, met duidelijk omschre
ven instructies van de opdrachtgever die beperkend op de
creativiteit werkten, met de te beperkte bouwsom en de
tijdsomstandigheden. Net als in bij de genoemde voorbeel
den in Hengelo, Nijmegen en Den Haag had men in Haar
lem, naar oud-Hollandsch gebruik moeten roeien met de
riemen, die men had en heeft het "wenschelijke" heel vaak
moeten wijken voor het "bereikbare"Van der Steur merk
te voorts op dat de kleuren van de zaal en de foyer van tij
delijke aard waren. De kritiek op onderdelen zoals het
scherm, meubilair en verlichting liet hij over zijn kant gaan
omdat die buiten zijn medewerking waren aangebracht.
Kennelijk had de gemeente of de schouwburgcommissie
het op het laatste moment niet meer nodig geacht om de ar
chitect naar zijn mening te vragen.
De eerste vijf maanden na de opening trok de schouwburg
40.000 bezoekers, hetgeen als zeer positief werd ervaren,
167