arme drapeniers direct te kunnen betalen nadat hun voor de
export bestemde lakens door de waardijns waren goedge
keurd. Omdat de stad zeer slecht bij kas zat, moest er geld
geleend worden. Dit deed men in begin [520 bij het Haar
lemse Heilige Geesthuis. Het ging om een som van 2.000
gulden. 25) De oorden gouds die de stad normaliter subsidi
eerde, zouden niet aan de producent ten goede komen maar
gebruikt worden om de rente aan het Heilige Geesthuis te
betalen. We weten niet wie dit fonds beheerde en de admi
nistratie deed. Duidelijk is dat het geen succes is geworden,
want nog geen drie jaar later (in december 1522) horen we
van nieuwe pogingen om geld te lenen. Nieuw was ook dat
dit kapitaal beheerd zou worden door een of meer aan te
stellen paartsmeesters, 26> bij wie alle gefabriceerde en op
de export gerichte lakens gebracht moesten worden. Deze
functionarissen zouden de lakens zo duur mogelijk gaan
verkopen op de Brabantse jaarmarkten. Zo wilde men prijs-
bedervende onderlinge concurrentie van kleine drapeniers
bij de verkoop van hun goederen tegengaan. De oorden
gouds zouden gebruikt blijven worden om de rente betalen,
maar als die niet genoeg opbrachten zou het tekort over alle
lakens worden uitgesmeerd.27)
Ook deze aanpak is op niets uitgelopen. Ontoereikend be
heer en verzet van een deel van de bedrijfstak om alle ex-
portlakens naar de paartsmeester te brengen, lijken de be
langrijkste oorzaken van de mislukking. Het bleef tobben
met het vinden van een adequate regeling om de kleine dra
peniers financieel tegemoet te komen. Bij de eerder ver
melde poging van burgemeester Frans de Wit in de zomer
van 1523 om het contract met Spaanse kooplieden te ver
nieuwen, had hij drapeniers directe betaling bij levering
van de lakens aangeboden. Hoe aantrekkelijk dit ook voor
de kleine luiden geweest mag zijn, De Wit kon er de draag
krachtige fabrikanten niet mee over de streep trekken. Te
genstellingen tussen enerzijds Frans de Wit met de zijnen
en rijke lakenfabrikanten, en anderzijds tussen rijke en
arme drapeniers, maakten een oplossing wel zeer moeilijk.
Het uitblijven van een afdoende regeling dwong menige
kleine drapenier zijn lakens tegen een te lage prijs in Bra
bant en Zeeland te verkopen in dit en volgende jaren. In
1527 stelde de magistraat een energiekere aanpak voor.
Ondanks verzet van welgestelde drapeniers die er geen be
lang bij hadden dat hun minder goed bedeelde collega's de
hand boven het hoofd werd gehouden, zette het stadsbe
stuur door. De hal- of paartsmeester kreeg ruimere vol
machten en zou onder strikt toezicht van het stadsbestuur
de affaire gaan leiden.