Teylers Museum, Spaarne 16, bouw bestaat uit Escouzijnse steen, ook wel stinksteen ge-
na de restauratie. noemd. In deze grijsblauwe steensoort zijn gewoonlijk ver
steningen van zeelelies ingesloten. De terugliggende gevel
vlakken zijn gevuld met Oberkirchenersteen uit het bekken
van Hannover. Deze fijnkorrelige zandsteen die grijsgeel
uit de groeve komt, verweert licht naar bruingrijs.
Oorspronkelijk was de bovenbouw van het middenrisaliet,
waar zich het voornaamste beeldhouwwerk bevindt, ge
dacht in Schots graniet. De hoge prijs van dit materiaal en
vooral de moeilijke bewerkingsgraad voor beeldhouwers
heeft geleid tot een tweede keus: Udelfanger. Deze geel
groene zandsteen uit de omgeving van Trier is in de tweede
helft van de 19de eeuw veelvuldig toegepast, vooral bij res
tauraties. De steen verkleurt zwart. Het gebruik van de
steensoort werd onder meer gepropageerd door P.J.H. Cuy-
pers. Gebleken is dat de betreffende groeve in de 19de
eeuw voornamelijk nog inferieure banken bevatte, waar
door de steen nauwelijks geschikt was als bouwmateriaal.
Het gesteente is zeer windgevoelig en is doorschoten met
leemlagen. Deze sliklagen kunnen zeer diep uitspoelen; te
vens is leem vochtgevoelig waardoor de steen kapotge-
drukt kan worden. Kenmerkend voor de verschijningsvorm
van Udelfanger is dat puntgave gedeelten voorkomen naast
195