zijn kennis van zaken, de intensiteit waarmee hij de vraag
stukken waarvoor hij als wethouder werd gesteld bestu
deerde en zijn begrip voor het belang van de details.
In 1949 werd hij tot het wethouderschap geroepen. Hij nam
de zware portefeuille over van Openbare Werken en Volks
huisvesting. Hij had zijn voorganger, de vriendelijke en
goedwillende A.J.M. Angenent, niet gespaard met kritiek
op diens verondersteld tekort aan voortvarendheid en nu
moest hij zelf ervaren hoeveel wettelijke, planologische en
financiële bezwaren er tussen droom en daad stonden. In de
eerste jaren stond hem dan ook zwaar politiek weer te
wachten, waarbij de wind vaak van links kwam.
Toch lukte 't hem het beleid om te buigen. De reorganisatie
van de bedrijfsleiding van Openbare Werken was een knap
staaltje van interne diplomatie. De invulling van de door
Angenent voorbereide uitbreidingsplannen Sinnevelt en
Delftwijk vorderde sneller. Parkwijk kreeg gestalte en de
grootste stadsuitbreiding, Schalkwijk, kan geheel op het
conto van Happé worden geschreven.
Daarnaast eiste de toekomst van het oude stadshart zijn
aandacht op: hoe ook daar een evenwicht te vinden tussen
levendigheid en leefbaarheid, tussen bereikbaarheid en
wandelgebied. Zo ontstond in 1966 het Verkeersplan, de
aanzet tot de huidige situatie. Happé heeft toen veel onlust
gevoelens bij winkeliers en horecabedrijven moeten be
zweren, maar de tegenstellingen tussen stadsbestuur en
burgerij zijn in Haarlem nimmer zo uit de hand gelopen als
een kwart eeuw later in een naburige grote stad het geval is,
met dezelfde problematiek als inzet.
Stadsontwikkeling, stedebouw, sanering en verkeersvraag-
stukken: dat zou allemaal uitmonden in één allesomvattend
aandachtsveld: planologie. Hij was de eerste wethouder die
zich uitsluitend op dat aandachtsveld zou werpen. Het
spreekt vanzelf dat die exclusiviteit hier en daar twijfel op
riep, maar hij wist zijn critici andermaal te overtuigen. In
zijn laatste ambtsperiode als wethouder is het zijn verdien
ste geweest dat hij de ruimtelijke belangen van de stad met
geïsoleerd bezag, maar ze integreerde in het geheel van
Zuid-Kennemerland en naaste omgeving. Zijn wethouder
schap eindigde in 1966 als consequentie van een sterk ver
anderd politiek landschap. Met het raadslidmaatschap had
hij in de daarop volgende periode duidelijk moeite.
Zijn verdiensten als bezonnen bestuurder waren echter aan
de Dreef niet onopgemerkt gebleven. In 1971 verzocht het
provinciaal bestuur hem het burgemeesterschap van Assen
delft op zich te nemen, met de bedoeling de overgang van
245