lokatie van een Amsterdamse Poort speelden qua situering
in op deze 'toekomstvisie' met veel plaats voor asfalt en
volledig gebrek aan consideratie met de onschatbare waar
de van het Haarlemse erfgoed. De samenstelling van de
Rijksmonumentenlijst voor Haarlem verraadt nog steeds de
vergaande invloed van dit heilloze plan door de praktisch
volledige afwezigheid van monumenten op de geprojec
teerde tracé's.
Zijn bewogenheid met het wel en wee van de Monumen
tenzorg kwam ook tot uiting in zijn actieve opstelling met
betrekking tot het particulier initiatief. Tot zijn vertrek naar
Duitsland was hij onder meer voorzitter van de Federatie
Monumentenwacht Nederland en de Nederlandse Vereni
ging van Monumentenzorgers. In zijn jaarredes, die hij tus
sen 1981 en 1990 als voorzitter van de laatstgenoemde ver
eniging heeft gehouden, hebben regelmatig zijn minder
goede ervaringen in Haarlem doorgeklonken.
Een citaat van 23 september 1988 is in dit verband veelzeg
gend: na kritiek te hebben gegeven op de weinig gelukkige
wijze waarop veel gemeenten hun Monumentencommis
sies hebben samengesteld, vervolgt hij: Ik heb slechts
schrale troost voor u; wij leven nu eenmaal in een maat
schappelijk klimaat, waar geen, althans zeer weinig, waar
dering bestaat voor deskundigheid en wij zijn eraan ge
wend om tegen de stroom op te moeten roeien. We moeten
dus maar rustig doorgaan met ons werk, en maar net doen,
of het allemaal zo hoort.
De tragiek, waar hij in zijn persoonlijke leven mee gecon
fronteerd werd. wist hij als geen ander te camoufleren met
positieve humor; slechts weinigen droegen kennis van wat
er achter zijn bewonderenswaardige opgewektheid en inzet
schuil ging. Tegenwerking en onterechte kritiek hebben
steeds een averechts effect op hem gehad; met extra energie
ging hij voort op de weg die naar zijn mening de juiste was.
Zo heeft hij zich doen kennen in Haarlem, maar daarna ook
in Drenthe, waar hij de directeurschappen combineerde van
het Provinciaal Museum en de Provinciale Monumenten
zorg om zich de laatste jaren geheel toe te leggen op het
laatste. Na gebruik te hebben gemaakt van de vut is hij - op
dringend verzoek van het Provinciaal Bestuur nog enige
tijd lid geweest van de provinciale Monumentencommissie
van Drenthe.
Zijn grote wens om de vele kerkrestauraties, die hij in zijn
Drentse periode heeft uitgevoerd, technisch en weten
schappelijk in boekvorm te verantwoorden heeft hij door
tijdgebrek en het ontbreken van interesse vanuit het Drent-