man en De Visscher. Bijna een eeuw geleden heeft Graaf
dit vrolijke misverstand echter op overtuigende wijze opge
helderd. 12> In de vermelde reeks van 'Utrechtse heiligen'
die naar ontwerp van Abraham Bloemaert werd gegraveerd
door zijn zonen Cornelis en Frederick, wordt Engelmundus
echter wèl weergegeven op de manier van Jacob Matham,
als een abt in plechtgewaad die met zijn staf een bron doet
ontspringen. De fraaie ontwerptekening hiervoor kon in
1984 door het Catharijneconvent worden aangekocht
(afb. 6).23)
Bij de Haarlemse reeks van 1632 heeft de ontwerper hij de
afbeelding van Wulfrannus bij gebrek aan iconografische
traditie mogelijk geheel op eigen kompas gevaren. We zien
de heilige met in zijn hand een pateen, herkenbaar aan het
erop aangegeven kruis. Deze pateen zou volgens de legen
de door Wulfrannus' voorspraak op wonderdadige wijze
uit het water zijn opgedoken waarin een onhandige diaken
hem juist bij het reinigen had laten vallen. Naast de heilige
zien we, veel kleiner weergegeven, koning Radboud van
Medemblik, op één been weifelend boven de doopvont.
(Radboud zag op de valreep af van de doop toen bleek dat
hij na zijn dood niet met zijn voorouders zou worden ver
enigd.) Op de gravure in de serie van Pieter Soutman en
Cornelis de Visscher uit 1650 is de pateen weggelaten (afb.
7). Er is echter een psychologisch element toegevoegd door
de aarzelende Radboud en de onderrichtende Wulfrannus
naar elkaar te laten kijken. Het verschil in dimensie tussen
koning en heilige van 1632 is gehandhaafd maar nu 'ver
klaard' door de bisschop op een merkwaardig heuveltje op
de voorgrond te zetten.
Bij de andere gravures van 1650 is de overeenkomst met de
reeks nog directer; niet alleen de houding is daarin overge
nomen maar alle attributen stemmen daar vrijwel geheel
overeen. Wel is er een wereld van verschil tussen de in
drukwekkende heiligen vol Zuidnederlandse zwier, ont
worpen door de Rubens-leerling Pieter Soutman en gegra
veerd door de technisch zeer begaafde Cornelis de
Visscher,24) afgedrukt op folio-formaat, en de pretentieloze
prentjes van Jan van de Velde 11 uit 1632. Soutman en De
Visscher wilden kennelijk niet onderdoen voor de te
Utrecht op vergelijkbaar formaat verschenen 'Bloemaert-
reeks'. Waarschijnlijk illustreren deze beide series en pas
sant de wedijver die er tussen de Utrechtse hoge clerus
(door Rovenius in 1633 verenigd in de 'Vicariaatsraad') en
de Haarlemse kanunniken naast samenwerking moet zijn
geweest. Waarschijnlijk is het dan ook geen toeval dat bij
47