[n ontslag nam, het buitenverblijf Stad en Vaart, tegenover de
Raampoort, kocht en daar zijn eigen kostschool vestigde.
x- In september 1813 overleed Louis de Grave en zijn wedu-
we deed Van den Huil het voorstel de twee kostscholen sa-
Ie men te voegen op Stad en Vaart. Vol enthousiasme ver-
1- huisde hij school en huishouden, al hadden zijn ouders hun
5- bedenkingen. Wat mis kon gaan, ging mis. Van de 22 leer-
d lingen van De Grave bleven er nog maar drie over. Na twee
5, of drie jaar resteerden er van de 17 leerlingen van zijn eigen
d oorspronkelijke kostschool nog maar vijf. Het geld moest
t- dus komen van dagscholieren en halve-kostgangers. Van
it den Huil merkte erover op in zijn autobiografie: ik hoorde
mij reeds door mijne henijders...een verhopen kostschool-
n houder noemen!!
n Het verblijf in het huis van mevrouw De Grave beviel zo
n slecht, dat Van den Huil besloot weer in Haarlem zelf te
n gaan wonen. In mei 1814 verhuisde hij naar de Nieuwe-
gracht. De tegenslagen duurden tot 1817, toen het aantal
kostgangers weer begon toe te nemen. Twee jaar later wa-
n ren het er weer 17, met toezegging voor een achttiende. De
kostschool van Van den Huil kon ook de toets der kritiek
van de plaatselijke schoolcommissie doorstaan. In 1818
waren er vier Franse en Engelse kost- en dagscholen voor
1 jongens (voor meisjes waren er slechts twee), te weten die
0 van Van den Hull, van P. van Metman, J.G. van der Wal en
J. Ravia. De eerste drie verdienen de loffelijkste getuigenis,
de kostschoolhouders zijn ijverige en bekwame onderwij-
f zers, maar de school van Ravia, vermoedelijk dezelfde die
5 Van den Huil nog Franse les had gegeven, was in verval
1 geraakt. I5)
Een probleem voor Van den Huil toen het leerlingenaantal
weer begon te stijgen, vormde huisvesting. Door de komst
van mensen buiten Haarlem stegen de prijzen van de hui
zen en buiten dat werden huizen die groot genoeg waren
om een kostschool te vestigen niet verhuurd. Daarom zag
Van den Huil veel in een groot pand in de Jansstraat, dat
toebehoorde aan mevrouw Druyvesteyn. Voor 10.000
kon hij het in 1820 kopen. Het bijeenbrengen van een der
gelijke som leverde menige slapeloze nacht op, maar met
leningen en voorschotten van les- en kostgelden door een
aantal ouders werd het huis betaald.
Van toen af aan ging het, in ieder geval wat het aantal leer
lingen betreft, voor de wind. Er waren dertig kostschool
leerlingen en zoveel halvekostgangers, dat Van den Huil
met 56 jongelieden de middagmaaltijd gebruikte. Wat de
halvekostgangers opleverden, is niet bekend, maar de
93