mmm m passend eerbetoon aan de uitvinder van de boekdrukkunst. Na afloop trok de stoet in plechtige gang via Dreef en schit terend versierde Grote Houtstraat naar de Grote Markt, waar, binnen een afgeperkte ruimte, de plaatsen rondom het standbeeld werden ingenomen (afbeelding I). Achter en opzij van het standbeeld waren de leden van de typogra fische verenigingen en van de 'liedertafels' (mannenkoren) opgesteld. Op een enigszins verhoogd platform bevonden zich links en rechts respectievelijk de muziekkorpsen van en 2. Toegangsbewijs voor een tli dame bij de onthulling van het iet Costerstandbeeld. (collectie de A.M. van den Broek) na n- ar n- u- is, e- :i- de Haarlemse schutterij en het regiment Grenadiers en Ja- >o gers. De ruimte vóór het standbeeld werd ingenomen door ht leden van het hoofdbestuur, burgemeester, wethouders en leden van de gemeenteraad, een erewacht van de hand boogschuttersvereniging Sagittarius met hun decoraties en ordebanden, alsmede de leden van de Vereniging ter Be vordering van de Belangen van het Boek. De plaatsen op de overdekte tribunes werden grotendeels bezet door de ruim 400 dames die tot de familie van deelnemers aan de optocht behoorden (afbeelding 2). De plechtige onthulling kreeg nog extra glans door de aanwezigheid van prins Hendrik der Nederlanden, die met zijn gevolg plaats nam in de fau teuils van de aan de zuidzijde opgerichte tribune. Nadat het standbeeld na een inleidende feestrede door de voorzitter van de Coster-commissie van zijn omhulsel was ontdaan, was voor de Pruters het moment gekomen om de feestelijke gebeurtenis op het lichtgevoelige materiaal vast te leggen, het precieze tijdstip waarop de fotograaf de dop van de lens nam om de benodigde belichtingsseconden af te tellen is door de klok van de St. Bavo geregistreerd op 13 uur 40 (afbeelding 3). u- L. 99 (M> 'J |g|«wjs vrn ^5oe<|(tnj EENE DAME DE ONTHULLING VAN HET STANDBEELD LOURENS JANSZOON COSTER, te Haarlem, den 16 Julij 1856. Ag

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1993 | | pagina 99