met de sloop van de bestaande bebouwing, zoals het voor
malige gerechtsgebouw, het hoekhuis bij de Nobelstraat dat
bekend stond als het koffiehuis van F. Kuenen en drie woon
huizen in de Nobelstraat. Over de bouw zijn geen bijzonder
heden bekend. In de nacht van 31 juli op 1 augustus 1894
werd de gehele inventaris van het oude postkantoor aan de
Smedestraat naar het nieuwe in de Zijlstraat overgebracht.
Alle medewerkers, waaronder ambtenaren en bestellers,
werden aan het werk gezet onder toeziend oog van de direc
teur. De verhuizing begon om twaalf uur 's nachts en was
om drie uur in de ochtend geklaard. De bestellers lieten nu
en dan onder den arbeid de nationale liederen schallen, dat
het een aard had, schreef het Haarlems Dagblad de vol
gende dag.2I) Men had er op dat tijdstip nog zin in, want om
drie uur in de ochtend volgde een toespraak van de directeur,
de heer Doffegnies, met een woord van lof dat ieder zijn
plichten zo goed behartigde en hij spoorde beambten en
ambtenaren aan ook in het nieuwe gebouw op deze voet
voort te gaan. Namens zijn collega's sprak daarna Canter
Cremers, commies iste klas, die de verzekering gaf dat zij
niet in hun ijver zouden verslappen en hij sprak de wens uit
dat de heer Doffegnies nog lange tijd aan het hoofd van het
nieuwe postkantoor zou staan. De heer Petri, directeur van
het telegraafkantoor, wijdde een woord aan de goede ver
standhouding tussen post en telegraaf en vertrouwde erop
dat dat zo zou blijven. Vervolgens werd besloten aan de ko
ningin een telegram te sturen waarin directie en personeel
hulde brachten bij de indienstneming van het nieuwe post
en telegraafkantoor in Haarlem. En dat alles midden in de
nacht. Later op diezelfde ochtend, op 1 augustus 1894, was
het nieuwe gebouw voor het publiek toegankelijk.
Het gebouw zelf was al op 30 juli daaraan voorafgaand zo
wel in het Haarlems Dagblad als de Oprechte Haarlemsche
Courant besproken. 22) Daaruit krijgt men een goed beeld
hoe het gebouw er toen uitzag.
De entree bleek qua breedte mee te vallen. Daarover was
kennelijk al enige discussie gevoerd. Maar de krant merkte
op dat van geen enkel postkantoor dat de laatste jaren was
gebouwd de entree breder was. En, zo was de opmerking, als
het publiek nu maar goed uit de ogen keek en in en uit zou
lopen door de deuren die daarvoor bestemd waren, zou men
zich niet meer over die ingang hoeven te beklagen. Door
twee, automatisch sluitende, dubbele deuren kwam het pu
bliek in het fraaiste vertrek van het gebouw, de zogenoemde
wachtzaal. Deze belangrijke publieksruimte was voorzien
van een prachtig bovenlicht als plafond. De ruimte was
117