gaans daar aan, waar het werk waar ze de sporen van zijn werd verricht. De graaf van Holland beschikte trouwens in deze periode niet over een regelmatig functionerende kanse larij. Van enig aandeel van grafelijk personeel in de tot standkoming van oorkonden blijkt buiten het eenmalige Haarlemse optreden van magister Daniel niets, en Daniels aandeel bleef in dat enkele geval bovendien beperkt tot het laatste stadium van de redactie. Indien de burgers van Haar lem bij de totstandkoming van hun stadskeur zo'n bepalende rol speelden, dan mogen wij de gevolgtrekking maken dat Haarlem in 1245 geen louter plattelandsnederzetting meer was. De Haarlemse gemeenschap was zich kennelijk bewust van haar behoefte aan autonomie en een modernere vorm van rechtspleging, zij wist de graaf te overtuigen van de opportuniteit van de toekenning van een stadskeur en zij was in staat voor een ontwerp van het gewenste stuk te zorgen. Haarlem herbergde, zo leiden wij uit een en ander af, toen al een stedelijke gemeenschap. De twee oorkonden waarbij graaf Willem n op 23 november 1245 de burgers van Haar lem hun stadskeur toekende, zijn dan ook geen stichtings oorkonden. Zij staan niet aan het begin van Haarlem als stad, zij markeren daarentegen de voltooiing van zijn stad- wording. Deze conclusie draagt op haar beurt weer bij tot het inzicht dat het ontstaan van steden in het gebied van de graven van Holland een zelfstandige ontwikkeling betrof en niet het re sultaat was van een daar op gerichte grafelijke politiek. Al langere tijd kan men in de literatuur twee tegengestelde zienswijzen dienaangaande onderkennen. Een van ouds door velen gehuldigde opvatting luidt dat de graven van Holland in de dertiende eeuw doelbewust het ontstaan en de uitgroei van steden nastreefden. Oorkonden waarbij stads keuren werden toegekend, zijn binnen die opvatting zoveel als stichtingsoorkonden. De zienswijze die daar tegenover staat, houdt in dat stadsontwikkeling een autonome en spon tane aangelegenheid was. Door handel, verkeer en nijver heid ontwikkelden zich nederzettingen die zich in tal van opzichten van het omringende platteland onderscheidden. De samenlevingsvormen die daar ontstonden en hun regle mentering, kwamen uit de gemeenschappen die deze neder zettingen bevolkten zelf voort. De rol van de landsheer daar bij was veeleer een lijdelijke dan een actieve. De graaf gedoogde de ontwikkelingen, en wanneer hij tot formele verlening van een stadskeur overging, dan betekende dat in feite de vastlegging van het al heersende 'stedelijke recht en van de al bestaande autonomie. Binnen het gebied van de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1994 | | pagina 14