Het in 1823 in de Hout
geplaatste Costermonument.
Anonieme aquatint, uitgegeven
door Koster Zeelander te
Amsterdam (Gemeentearchief
Haarlem, Topografisch Histo
rische Atlas).
toch een' zomerschen dag op uit; hetzij per schuit, dili
gence of per snorwagen, al naar dat de gelegenheid zich
opdoet
In Haarlem gekomen zijnde, wandelde men regelregt
naar het Hout, heter gezegd naar den nieuwen aanleg.
Dat men zich in de herberg, van wijlen Van den Berg, op
den hoek, alvorens verder te gaan, wat te goed deed, ver
staat zich.
Dan volgt een uitweiding over het wandelen en minnekozen
in De Hout, waarna Cramer de nieuwe aanplant van Zocher
beschrijft:
Het zijn nog jonge stammen, die zich lang door de winden
zullen moeten laten slingeren, alvorens zij lommer schen
ken. Voor elkander minnenden is er weinig lommer meer
voorhanden. Al de glasruiten van herbergen, tuinhuisjes,
buitenplaatsen en optrekjes zien nu tot zelfs binnen de
kronkelende paden, die nog van lommer ontbloot zijn.
In augustus 1830 {De Arke Noach's, 4e jaargang nr. 5) be
schrijft Cramer de Haarlemse kermis. Men reist wederom
per snorwagen.
f'cf ilSffC /Wft'.f .flr
•rvr£j.>u/É -.•.■H&err s
VclYV';,
45