maakt. Foei! en het ontluikend geslacht zoude den boel
verwaarloozen. Neen, niet mogelijk, komt jongens! vat
den schojfel en hark op, wiedt de paden, die naar het
monument van uwen grooten stadgenoot geleiden; schept
op de walgijke zaken, die hetzelve omheinen, en doet dat
wekelijks.
Wat moet de vreemdeling zeggen, die uwe zindelijke St.
Bavo-kerk bezocht. Daar prijken monumenten met zorg
onderhouden, daar zag hij de scheepjes van Damiate, wel
getuigd, door versche kleuren verlevendigd, want ziet! gij
weet wel, hoe het hoort; maar ik geloof waarlijk, dat men
wat lui is om het bosch in te loopen, ten einde te zien hoe
het daar uit ziet. Het voorportaal is wel onderhouden, dat
is waar; de hertenkamp prijkt met een zindelijk tapijt;
maar achteraan.... o, wai! daar vindt men de mosselen.
Het zijn geene bloembollen, die daar verrijzen, of tulpen
uit den tuin van Flora, die zich om het hekwerk van
Laurens Kosters monument slingeren, neen, het zijn
brandnetels. Kortom, het geheel is in eenen haveloozen
staat; het monument op zich zelf heeft daarbij eenen
huiduitslag, die het weinig sierlijk geheel nog meerder
ontsiert; het is, doelmatig, zal men zeggen, en moest niet
veel geld kosten.
Nu, dit tot daaraantoemaar het pad, dat hetzelve om
geeft, kon dan toch toegankelijk zijn. Nog een jaartje, en
het is niet meer te vinden. Het onkruid is het weelderigst
gewas der aarde, als men het wortel laat schieten, ver
gaat het niet.
Noot l. Het 'wandelend geraamte' was een bekende kermisattractie
uit die jaren. De broodmagere man die zich om die reden liet
bekijken was Claude Ambroise Seurat.
49