Nog een viertal leden van de in 1785 fungerende vroedschap
vraagt om een nadere bespreking. Allereerst Willem Anne
Lestevenon. Zijn grootvader was lid geweest van de Am
sterdamse vroedschap maar woonde in de zomer op Groot-
Bentveld onder Bloemendaal; zijn vader was eigenaar van
huis en heerlijkheid Berkenrode onder Heemstede en wis
selde het wonen aldaar af met een verblijf als ambassadeur
in Parijs. Willem Anne was heer van Hazerswoude en in
Ï7Ó9 rijk genoeg om aan Willem v 100.000- te betalen
voor het ambt van drossaard van Breda, dat hem overigens
in 1785 ontnomen werd wegens zijn patriotse gezindheid. In
1779 trouwde hij met Johanna Hodson, die bij dit huwelijk
200.000,- inbracht en van wier vader hij in 1780
575-000- erfde. I5) Ook al stamde hij dus niet uit een
Haarlemse regentenfamilie, toch paste deze Lestevenon ge
zien afkomst, woonplaats en rijkdom volkomen in het krin
getje van bestuurders. Men zou hem daarin als een homo
novus kunnen typeren, maar het lijkt bij hem wat te ver
gaand om aan dit begrip dat van stijging op de sociale ladder
te verbinden. Dit kan men wel bij de anderen, Elout, Patijn,
en Van Wijk de Vos. Cornelis Pieter Elout stamde uit een
sinds 1586 in Haarlem gevestigde familie. Zijn vader was
ijzerkoper, een oom notaris en makelaar in onroerend goed.
In 1766 trouwde hij met Sara Salome van Orsoy, dochter
van de Amsterdamse koopman en letterkundige Joan
Arnold. Elouts welstand en ambities blijken wel uit het feit
dat hij de heerlijkheid Schoten verwierf en vonden hun be
kroning in zijn benoeming, 1778, tot lid van de vroedschap,
vijf jaar later gevolgd door zijn opname in het St.
Jacobsgilde. 161 Hier vallen de begrippen homo novus en
stijgcr-op-de-socialc-ladder inderdaad samen. Dit is ook het
geval met de advocaat mr. Gijsbert Adriaan Patijn. Zijn va
der was predikant en stamde uit een oude Haarlemse familie
met verwanten in het patriciaat. Gijsbert Adriaan moet al
vroeg bij stadhouder Willem iv in de gunst gekomen zijn.
want als 27-jarige werd hij begiftigd met het ambt van ont
vanger van de Grafelijkheidstol, wat hem het voor die tijd
forse inkomen van 1.400,- per jaar opleverde. Eerst op
40-jarige leeftijd werd hij in de vroedschap opgenomen als
opvolger van Pieter van den Broek, een zwager van de
vroedschap, sinds 1749 raadspensionaris Pieter Steyn. Van
deze zou ook Patijn een zwager worden door zijn huwelijk,
1764, met de acht jaar oudere Adriana Helena Steyn. Zijn
late benoeming in de vroedschap zal samengehangen heb
ben met het feit dat volgens de reglementen niet meer dan
drie aanverwanten tegelijk in dat college zitting mochten