eed van trouw; anderzijds doordat de in 1798 ingevoerde
Verklaring van afkeer van het stadhouderschapde aristo
cratie, het federalisme en de regeeringloosheid was afge
schaft. De samenstelling van de nieuwe Haarlemse Raad
was dan ook in politiek opzicht redelijk evenwichtig, zeker
als men bedenkt hoe uitgesproken patriots de stad in de jaren
I78o-'87 was geweest. Van de vijftien leden hadden er acht
een min of meer patriots verleden en zeven een orangistisch.
In 1806 was dat evenwicht bijna even fraai: zeven leden met
een patriots en vijf met een orangistisch verleden naast drie
die eerst na 1803 hun intrede in de politiek hadden gedaan.
In 1808, toen koning Lodewijk Napoleon een nieuwe raad
van 21 personen benoemde, die de oude naam 'vroedschap'
herkreeg, was het aantal van hen die eerst na 1803 een poli
tieke functie waren gaan bekleden, al gestegen tot zeven en
hadden er nog negen voormalige patriotten en vijf vroegere
orangisten zitting. Toen was de tegenstelling patriots-
oranjegezind echter nauwelijks meer van belang. Met het
evenwicht voor wat betreft de sociale herkomst van de leden
was het anders gesteld: twee voormalige pensionarissen
meegerekend waren in 1803 elf van de vijftien raadsleden
afkomstig uit regentenkringen. Bovendien kan men de in
1786 tot des H.R. Rijksbaron verheven Hendricus Jacobus
van Wijkerslooth van Weerdesteyn gevoeglijk aan die groep
van elf toevoegen. 48) Eerst in de vroedschap van 1808 lijkt
er ook in sociaal opzicht evenwicht te bestaan: elf leden uit
oude regentenfamilies, tien uit de niet-patricische burgerij.
Overigens is het de vraag of hier geen sprake is van de schijn
die bedriegt, anders gezegd of het nog wel mogelijk is een
onderscheid te maken tussen oude regentenfamilies en bo
venlaag der burgerij. Sinds de late achttiende eeuw waren er
in Haarlem tussen beide groepen in toenemende mate huwe
lijken geweest. Om slechts enkele voorbeelden te noemen:
de Enschedé's waren verwant geraakt aan de regenten
families Van Oosten de Bruyn en Gerlings, de patricische
Teding van Berkhouts aan de burgerfamilies Barnaart en
Kops, en de al even voorname Quarles van Ufford aan de
familie Hoofman. Zo vormde zich de groep van notabelen
die in Haarlems bestuur lange tijd overheersend zou zijn.
Voor Nederland schijnt een dergelijke versmelting van pa
triciaat en bovenlaag der burgerij een vrij uniek verschijnsel
te zijn geweest. 49)
In twee opzichten was er echter vergeleken met de situatie
vóór 1795 een belangrijk verschil ontstaan. Was toen het
bestuur in handen van een kleine coterie, die zich zelf aan
vulde volgens een systeem waarbij familiebanden en andere