bestuur bewaarheid. De raad van 24 leden, onder wie vier burgemeesters, deed denken aan de formatie die men ook in de eerste helft van de achttiende eeuw, dus tijdens de oude Republiek, had gekend. Net als toen hadden de raadsleden nu zitting voor het leven. Een teruggrijpen op het oude was verder dat veertien van de 24 leden uit de oude regenten families stamden, terwijl daarnaast nog een drietal niet- patricische leden aan hen geparenteerd was. Nu waren er al lang tussen die regentenfamilies allerlei familiebanden ont staan en dus is het begrijpelijk dat men in vijftien gevallen dergelijke relaties ook binnen de raad van 1816 aantreft. Wel was bloed- of aanverwantschap in de eerste en tweede graad verboden,68 maar waar het begrip familie in die tijd op wat ruimer schaal dan nu een levend begrip was, bleef het beeld van een familieregering toch enigszins bestaan. Teke nend is in dit opzicht dat mr. Pieter Nicolaas Quarles van Ufford bij gelegenheid van de raadsbenoemingen in 1824 aan de koning verzocht niet hem maar zijn zoon Louis Jacques te benoemen, hetgeen gebeurde. Bij zoiets denkt men inderdaad aan het De oude tijden keren weeroml Nu was dit een uitzondering, maar toch.... Van elf van de raads leden van 1816 zou later een familielid in de raad komen; op één na betrof dit steeds afstammelingen van het oude patri ciaat. Wat tenslotte ook aan de vóór-Bataafse tijd herinnerde was, dat het stadsbestuur de afgevaardigden in de Provin ciale Staten van Holland koos, die op hun beurt een aantal leden van de Tweede Kamer aanwezen. Overigens had Haarlem in de 90 leden tellende Staten van Holland slechts twee zetels; toen Holland in 1840 in twee delen werd ge splitst, kreeg de stad vier van de 72 zetels in de Staten van Noord-Holland. Leek dit alles dus sterk op een restauratie, toch vormde het slechts één zijde van de medaille. Er was in het Koninkrijk der Nederlanden geen sprake van dat Haarlem als stad nog even zelfstandig zou zijn als vroeger, of dat het nog directe invloed zou hebben in de hogere bestuursorganen. Niet al leen stemden de afgevaardigden in Provinciale Staten en Tweede Kamer zonder last of ruggespraak, veel belangrijker was dat de koning krachtens de grondwet een grote macht had - en onder Willem 1 een nog grotere uitoefende -, onder meer doordat hij via zijn gouverneurs in de provincies de lagere overheden in de door hem gewenste banen hield. Samenstelling en bevoegdheden van de stedelijke besturen waren geregeld in de grondwet en in reglementen die door de koning zouden worden vastgesteld. Deze reglementen zouden als ze tien jaar van kracht waren geweest, in de dan 77

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1994 | | pagina 77