Chr. Vos: voor man, vrouw en vier kinderen waren er twee
dienstboden. Nu was huishoudelijke hulp toen niet duur, ter
wijl het huishouden veel bewerkelijker was dan tegenwoor
dig. Maar dan nog.... Tezamen omvatten de gezinnen van 20
raadsleden 106 personen. Voor hen stonden 60 vrouwen en
vijf mannen als huispersoneel ter beschikking. 77) Van enig
verschil tussen het oude patriciaat en de overige rijke burge
rij valt bij dit alles niets te merken.
Bij een bestuursstructuur als in het voorafgaande geschetst
kan het woord democratie zelfs niet in gedachten komen.
Wat dit aspect van de zaak betreft leek - zo niet in theorie
dan toch in de praktijk - de situatie meer op die tijdens de
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden dan op die in
het begin van de Bataafse periode: een kleine, zeer welge
stelde groep leverde de stadsbestuurders, die, eenmaal geko
zen, zonder afhankelijk te zijn van enig electoraat hun ambt
uitoefenden en als regel zeer lang in functie bleven. De
doorsnee zittingsduur bedroeg in de jaren 1816-1851 tussen
twaalf en dertien jaar.78) Dit mag niet onredelijk lijken, maar
bedacht moet worden dat dit gemiddelde ontstond doordat
enige raadsleden reeds na enkele jaren overleden of ontslag
namen. Anderen bleven zeer lang in functie: David Hoeufft
was raadslid van 1813 tot 1836, sinds 1816 tevens burge
meester; zijn opvolger, C.J. de Bruyn Kops, was raadslid
sinds 1816 en was daarnaast van 1836 tot 1858 burgemees
ter. Van de wethouders vervulde H.A. Crommelin van 1816
tot 1848 dat ambt, C.A. van Valkenburg van 1816 tot 1847
en J.C. Sibmacher van 1816 tot 1832. Sibmachers opvolger
als wethouder, A. van Wickevoort Crommelin. bleef relatief
kort, tot 1844, het jaar van zijn overlijden, in functie. De al
eerder genoemde Louis Jacques Quarles van Ufford volgde
zijn vader in 1824 als raadslid op en bleef het tot 1864;
Ch.D. Hut, zijdefabrikant en collecteur der staatsloterij, zat
van 1833 tot 1865 in de raad; de eveneens in de textielsector
werkzame R.Chr. Vos had er zitting van 1827 tot 1857. Der
gelijke lange zittingsperioden betekenden natuurlijk dat er
een hoge mate van continuïteit in het bestuur was, maar ook
dat het gevaar van verstarring groot was. Dit klemt temeer
omdat de leden van het college van B w hun ambt niet op
zeer jeugdige leeftijd aanvaardden: Hoeufft was 54 jaar toen
hij burgemeester werd. De Bruyn Kops 45; H.A. Crommelin
was 49 toen hij als wethouder aantrad, zijn collega's Van
Valkenburg en Sibmacher in de vijftig. Op zich zijn die leef
tijden niet onrustbarend, maar zij komen in een ander dag
licht te staan als men bedenkt hoe lang de ambtsperiode van