al deze bestuurders was. Hoeufft oefende zijn ambt uit tot
zijn overlijden, op ruim 73-jarige leeftijd; dat deed ook Van
Valkenburg, die 83 werd. Crommelin legde zijn functie neer
op zijn 81-ste. Sibmachter deed dat wegens zijn vertrek uit
Haarlem en was toen 72. Men vraagt zich af wat men aan
daadkracht en initiatief mag verwachten van een college dat
geleidelijk zo vergrijsde. Het is dan ook niet toevallig dat
een man als De Bruyn Kops juist in het begin van zijn
burgemeesterschap een aantal initiatieven ontplooide om de
verpaupering van zijn stad te bestrijden.
Een niet onbelangrijke vraag bij dit alles is, hoe Haarlems
inwoners over dit stadsbestuur dachten. Voor de verpau
perde onderlaag der bevolking was politieke aktie of iets dat
daarop lijkt niet te verwachten. Wel kwam het op 22 septem
ber 1845 in de stad tot ongeregeldheden waarbij met name
de bakkerswinkels geplunderd werden. Door de gouverneur
van Noord-Holland werd daarover echter terecht opge
merkt, dat zij niet beschouwd konden worden met aangele
genheden van staatkundigen aard in verhand te hebben ge
staan. 79) Zij waren niet meer dan een uitbarsting van de
volkswoede over de hoge prijzen der levensmiddelen, ge
volg van de in deze jaren heersende aardappelziekte en van
de accijnsen op allerlei eerste levensbehoeften. Ze waren
ook niet uniek voor Haarlem.8o> Valt wellicht van de plunde
raars van de bakkerswinkels geen politieke belangstelling te
verwachten, - zij zullen immers in overgrote meerderheid
geen stemrecht gehad hebben - opvallender is dat winke
liers, ambachtslieden met een eigen bedrijf of anderen met
een wat beter inkomen, waardoor zij aan de census volde
den, niet getracht hebben mensen uit hun kring in kies
college of raad gekozen te krijgen. Daarop wijst het feit, dat
de leden van het Haarlemse kiescollege gemiddeld 265
aan belasting betaalden, terwijl 100 reeds voldoende was
om gekozen te worden.80 Lieten zij die net aan de censuseis
voldeden, het besturen van de stad graag over aan hen die
door hun ambt, hun afkomst en/of rijkdom als aanzienlijk
golden, of hadden zij geen belangstelling voor wat de raad
vóór en over hen besliste? De enige kritiek op het bestuurs
systeem kwam uit de kringen der hoogstaangeslagenen zelf.
Zo schreef de Haarlemse rechter W.H. van Voorst, raadslid
van 1837 tot 1840 en lid van de Tweede Kamer van 1849 tot
1853, in 1830 een brochure waarin hij het bestaande kies
stelsel bekritiseerde.82) Maar verder.... Zelfs in de jaren 1845
en volgende, toen er in het nabijgelegen Amsterdam en ook
elders duidelijk sprake was van politieke aktie, vindt men
daarvan in Haarlem geen spoor.83)
83