Na 1851 kwam er ook een verandering in de herkomst van de Haarlemse burgemeesters. Die uit de jaren 1816-1858, David Hoeufft en CJ. de Bruijn Kops, waren geboren en getogen Haarlemmers en behoorden tot de plaatselijke elite. Hoeufft stamde uit het oude patriciaat en was verwant aan vooraanstaande families als Cambier, Crommelin, En schedé, Gerlings en Quarles van Ufford. De moeder van C.J. de Bruijn Kops was een regentendochter, zijn vader be hoorde tot een geslacht van rijke doopsgezinde fabriqueurs. Voorname Haarlemmers als J.W. van Druyvesteyn en J.P. Teding van Berkhout waren zwagers van hem, M.A. Beels, J. van Walré en Jacobus Enschedé (aangetrouwde) neven. Van een dergelijke 'verankering' in de Haarlemse elite was bij de volgende burgemeesters geen sprake. Voor hen was het burgemeesterschap van Haarlem onderdeel van een ambtelijke carrière, waarin de Spaarnestad nu eens tussen station dan weer eindbestemming was. De Amsterdammer Tutein Nolthenius was burgemeester van Purmerend ge weest en zou het na zijn Haarlemse periode nog in Apeldoorn worden. Heel typerend is het carrièreverloop van mr. C. Fock: hij was achtereenvolgens burgemeester van Vreeland (1853), Wijk bij Duurstede (1853-1859), Haarlem (1859-1866) en Amsterdam (1866-1868). Daarop volgde een ministerschap en vervolgens het ambt van Commissaris des konings in Zuid-Holland. Een eindstation was Haarlem voor burgemeester Iordens, die tevoren gemeentesecretaris was geweest in Arnhem. Hoewel zij vaak uit oud patriciaat stamden, kwamen al deze burgemeesters als vreemdelingen in de Spaarnestad. Dat gold zelfs, zij het in mindere mate, voor Iordens opvolger, de in Velsen geboren jhr. mr. J.W.G. Boreel van Hogelanden (1893-1912), want ook bij hem was van familiebanden met de Haarlemse elite geen sprake.89) Nog steeds is Thorbecke's Gemeentewet van kracht al is zij sedert 1851 herhaaldelijk gewijzigd en is met name de ge meentelijke autonomie sindsdien steeds verder aangetast. Dit begon toen bij de wet van 7 juli 1865 de stedelijke accijnsen werden afgeschaft en de mogelijkheid om opcen ten te heffen van rijksbelastingen werd beperkt. Omdat juist in die jaren de activiteiten van het stadsbestuur toenamen, diende dit meer werk te maken van andere bronnen van in komsten, 90) een niet zo gemakkelijke zaak omdat het zich al sinds lang op dit gebied zeer vindingrijk had getoond. Wel was ter compensatie van de vervallen inkomsten uit de accijnsen een uitkering door het Rijk gekomen ad 80% van de opbrengst der personele belasting, maar dit was niet vol- 88

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1994 | | pagina 88