trale overheid èn door Haarlems slechte financiële positie
kwam daar in de praktijk weinig van terecht.
Het was Thorbecke's gemeentewet die evenwicht bracht
tussen centraal gezag en plaatselijke zelfstandigheid. Wel
moet hieraan worden toegevoegd, dat deze zelfstandigheid
vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw langzaam
aan werd aangetast. Terwijl de plaatselijke bestuurstaken
toenamen en bovendien de uitvoering van allerlei wetten
aan de gemeenten werd opgedragen, werd het eigen belas
tinggebied der gemeenten ingekrompen. Tegenover dit ver
lies aan eigen inomsten stonden uitkeringen vanwege het
Rijk, die echter niet voldoende waren en waarvan de be
stemming vaak al vaststond.
Tenslotte de invloed van de stedelijke bevolking op de sa
menstelling van haar bestuur. Dat deze vóór 1795 niet be
stond, behoeft geen betoog. Vanaf dit jaar tot 1813 was er
een vrij ruim, zij het getrapt, mannenkiesrecht. Na 1803 ver
minderde de betekenis ervan echter doordat de zittingsduur
der raadsleden toenam, zij niet meer in het openbaar verga
derden, en hun bevoegdheden steeds geringer werden. Ook
onder Willem 1 en 11 was de volksinvloed minimaal, nu als
gevolg van een getrapt kiesrecht met hoge censuseisen, een
merkwaardige stemprocedure, en de zeer lange zittingsduur
der raadsleden.
Thorbecke was het ook, die door de invoering van direct
censuskiesrecht voor mannen en een beperkte zittingsduur
der raadsleden de invloed van de burgerij op het stadsbe
stuur wilde vergroten. Daarvan kwam in Haarlem echter
weinig terecht. Juist als in de eerste helft der eeuw vertoon
den de kiesgerechtigden als regel weinig belangstelling voor
de stembus. Bovendien is het opvallend hoe zij - voor zover
zij hun stem uitbrachten - een duidelijke voorkeur hadden
voor een gemeenteraad, waarin niet vertegenwoordigers van
het bedrijfsleven, maar hoge ambtenaren, beoefenaars van
vrije beroepen en renteniers de dienst uitmaakten. Uit deze
kringen werden dan ook nog vooral de rijksten gekozen
- wederom: juist als in de eerste helft der eeuw. Pas in het
begin van onze eeuw begon daarin verandering te komen.
Nog steeds wordt Haarlems Grote Markt aan de oostzijde
beheerst door de oude Sint Bavo en de nabijgelegen Vlees
hal, aan de westzijde door het Stadhuis. Een derde opval
lend, zij het veel minder fraai gebouw bevindt zich op de
hoek met de Grote Houtstraat. Hier was de sociëteit Trou
Moet Blijcken gevestigd, verzamelplaats van allen, die in
Haarlem voornaam en machtig waren. Vanuit hun socië-