men ten het recht zijn eigen produkten te verkopen) ook an dere objecten verkochten. Mogelijk was het voor deze meu belmakers noodzaak om naast hun eigenlijke ambacht ook een ander beroep uit te oefenen. Dirk Janssen leverde in de jaren '70 meubelen aan het Hofje van Oorschot alwaar zijn vrouw regelmatig betaald kreeg voor het wieden van de tuin. Ook dit zegt iets over de economische situatie van de meu belmakers. Uit andere archivalia blijkt eveneens dat de situatie voor meubelmakers niet altijd even rooskleurig was. Zo kreeg Frans Elout (een familienaam die vele malen voorkomt in de achttiende-eeuwse Haarlemse meubelmakerij) in 1776 vrij stelling van de 10de penning omdat hij niet draagkrachtig genoeg was; hij woonde, zo wordt gemeld, in een bouwval en had geen geld om dit pand op te knappen. 4) Hendrik Weminkel was ex-stoelenmakersbaas en komt in de stads archieven voor omdat hij aan de drank was geraakt. Hij mis handelde zijn dochter en werd hiervoor in 1776 door de overheid veroordeeld tot een jaar tuchthuis. 5) Nu moet bij deze signalen van een weinig florissante bedrijfstak natuur lijk wel in ogenschouw genomen worden dat de stad Haar lem zich in de achttiende eeuw in een zeer zware periode van verval bevond. De continuïteit van de meubelmakerij was niet groot. Slechts één achttiende-eeuws Haarlemse meubelmakers- bedrijf treffen we ook nog in de negentiende eeuw aan: dat van Hans Pieter Nijborg, die beeldhouwer, vergulder en spiegelmaker was. Na zijn dood in 1806 werd zijn bedrijf voortgezet door zijn weduwe, zijn zoon en later ook door zijn kleinzoon.6) Nog in 1866 was de firma Nijborg in Haar lem werkzaam. Zij exposeerde toen spiegels op een tentoon stelling te Amsterdam.7) Als een meubelmaker was overleden, moest zijn weduwe binnen een jaar en zes weken iemand in dienst hebben die zijn meesterproef had afgelegd. Er zijn enkele meldingen van dergelijke weduwen die het bedrijf van hun overleden echtgenoot runden zoals de weduwe Styman (1787), de we duwe Strengers (1785) en de weduwe Swart (1760). Het was de meubelmakers ook toegestaan om meubelen en aanverwante zaken te repareren.8) Zo zette Willem Honoré in 1778 nieuwe pennen in een Engelse stoel die vervolgens door hem werd gelijmd en vastgespijkerd en verving Petrus Josephus Honoré in 1789 het notehouten-fineer op een kistje door mahoniehout. Dit is in verband te brengen met het feit dat de het notehout uit de mode verdween en mahoniehout hiervoor in de plaats kwam. Op een ander kistje werd door

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1995 | | pagina 100