zijn drie beroepen die alle met hout werkten maar verder
zeer diverse produkten maakten. Tegen deze indeling werd
in 1735 een rekest ingediend bij de burgemeester, met het
verzoek het gilde in drie afzonderlijke gilden op te splitsen.
De burgemeesters wezen dit verzoek echter af, met als ge
volg dat het gilde het Bloockemaakersstoelemakers en
wieldrayersgilt bleef heten. l8)
Dit is een zeer gecompliceerde groep. Allereerst de kabinet
werkers. In Den Haag schijnt de term kabinetwerker in de
tweede helft van de achttiende eeuw gereserveerd te zijn ge
weest voor degenen die gefineerde meubelen vervaardig
den, I9) en ook Van Voorst tot Voorst vermeldt in zijn boek
over negentiende-eeuwse meubels dat kabinetwerkers toen
wèl, en schrijnwerkers géén gefineerde meubels maakten.21,1
In Haarlem is van dit onderscheid geen sprake: van alle
meubelmakers zijn er slechts twee die vermeld worden als
kabinetwerker en het lijkt mij onwaarschijnlijk, dat in de
achttiende eeuw (de eeuw waarin het gefineerde meubel tot
een hoogtepunt komt) in heel Haarlem slechts zo weinig
personen gefineerde meubelen zouden leveren. Bij de ver
koop van de winkelwaren van de kabinetwerker Hendrik
Swart worden de gefineerde meubelen of meubelen met
marketterie niet eens expliciet vermeld. Deze Hendrik Swart
was overigens afkomstig uit Amsterdam (en had aldaar ook
zijn proef afgelegd) en wordt elders ook schrijnwerker ge
noemd. De modieuze term kabinetwerker zal in Haarlem
dus slechts gebruikt zijn ter verfraaiing van de beroeps
aanduiding, een stukje persoonlijke pr dus. Dit blijkt ook
duidelijk als we zien waar de term van kabinetwerker wordt
gebruikt: in nota's en advertenties, dus wanneer de meubel
maker zich aan de klant presenteert. Daarentegen is nergens
in de gilde- of overheidsstukken de term kabinetwerker aan
getroffen.
De termen kastenmaker (in Haarlem gebruikte men ook het
verouderde synoniem kistenmaker) en schrijnwerker lijken
synoniem te zijn. Zij worden in de diverse stukken voor de
zelfde personen door elkaar gebruikt en ook in de gilde-
stukken is er niets van een onderscheid te merken. De
schrijnwerkers vielen onder het timmermans- of St. Jozefs-
gilde. De keur van dit gilde uit 1711 vermeldt twee verschil
lende proeven 2,) en is de enige keur van dit gilde waarin de
proeven duidelijk worden omschreven. De eerste proef be
trof een eyke blokkas (eiken wandkast), een cosyn en een
trap. De tweede proef bestond uit een schoorsteenmantel,
SCHRIJNWERKERS KASTENMAKERS KABINETWERKERS
103