kelijkheid bestond nauwelijks. In 1940 lag de situatie an ders. Alle ingezetenen van ons land zijn sinds 1848 opgenomen in het Bevolkingsregister. Dit bevat veel gegevens, waaronder nationaliteit en tot voor kort ook de godsdienstige gezind heid. Het is eenvoudig om personen van bij voorbeeld de Duitse nationaliteit daar uit te lichten. En iedereen die als remonstrant te boek stond, kon men daarin vinden. Wat het Bevolkingsregister niet opnam, zijn de kenmerken van ras. Daarin kan men dus niet vinden hoeveel blanken of zwarten er in Haarlem zijn. Zo ging het ook met de joden. Uit het Bevolkingsregister kan men opmaken hoeveel Haarlemmers lid waren van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap; men kan er niet in vinden hoeveel mensen behoorden tot het joodse ras. Door de toenemende onkerkelijkheid, ook onder joden, ge mengde huwelijken met niet-joden en de assimilatie met de overige bevolkingsgroepen liepen in de jaren voor 1940 de begrippen joods naar ras en naar kerkgenootschap niet meer parallel. Ik ga nu maar even voorbij aan het feit, dat er in ons land ook nog een Portugees-Israëlitische gemeente was, waarvan overigens maar weinig leden in Haarlem woonden. Bij het gebruik van cijfers zoals men die aantreft in kerke lijke en gemeentelijke archiefbescheiden, moet men er dus voortdurend op bedacht zijn dat de begrippen jood en Ne derlands-Israëlitisch elkaar niet meer volledig dekken. Volgens een opgave van de Nederlands-Israëlitische ge meente aan de Joodse Raad van oktober 1941 telde de ge meente toen 925 leden, dus kerkelijk geïnteresseerden, na melijk 453 mannen en 472 vrouwen. '4) Hiervan woonden er in Heemstede 61in Bloemendaal 86 en in Haarlem 778. Het aantal leden van de joodse begrafenisvereniging bedroeg in 1940 370, waarmee waarschijnlijk ongeveer het aantal mee levende gezinshoofden is aangegeven. I5) De kerkelijke be grafenis behoort nu eenmaal tot de laatste banden met het kerkelijk verleden. De Joodse Gemeente telde verder ongeveer 200 vreemdelin gen als lid, meest gevluchte Duitse joden, waarvan er 120 contributie betaalden. Zij waren sinds het begin van de ver volgingen in Duitsland uitgeweken en hadden zich al dan niet legaal in Nederland gevestigd. In april 1940 kregen nog weer eens 81 Duitse joden in Haarlem een verblijfsvergun ning. ,6) De Haarlemse joden woonden over de hele stad verspreid; je kunt in Haarlem niet spreken van een jodenbuurt. Daar waar veel artsen woonden, vind je ook joodse artsen en in buurten 141

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1995 | | pagina 141