Rabbijn S.Ph. de Vries ca.
1930. (Gemeentearchief Haar
lem, topografisch historische
atlas)
met veel scharrelaars zul je ook de joodse scharrelaars aan
treffen. Voor een kerkelijk meelevende jood was het van
belang dat de synagoge op loopafstand lag, maar men liep
toen grotere afstanden dan tegenwoordig.
De joodse gemeenschap was georganiseerd in een aantal
verenigingen. Behalve de al genoemde begrafenisvereni
ging waren er in 1940 verenigingen tot verzorging van we
zen, voor uitzending van zieke en zwakke kinderen, voor
bescherming van joodse meisjes, een jeugdvereniging met
24 leden, een vrouwenvereniging (59), een mannensociëteit
(95), een vrij grote afdeling van de Nederlandse Zionisten
bond (128) en een vrouwenafdeling voor praktisch
Palestinawerk (82), een kraam- en ziekenfonds, een afdeling
van de Rudelsheimstichting voor achterlijke kinderen en een
joods armbestuur. I7)
De gemeente bezat de al genoemde synagoge, een wijk-
gebouw met vergaderlokalen, ritueel bad, schooltje, admini
stratie enz., de begraafplaats aan de Amsterdamse Vaart en
een eigen ziekenhuis, het Jolesziekenhuis aan het Groot
Heiligland.
Toen in 1927 Mozes Joles, een bejaarde winkelier uit de
Kruisstraat, overleed, bleek hij zijn gehele vermogen te heb
ben bestemd voor de oprichting van een joods ziekenhuis in
Haarlem. Naast het St. Elisabeth's Gasthuis, toen nog aan
het Groot Heiligland, werd een apart gebouw neergezet
waar joodse patiënten in hun eigen sfeer konden worden
verpleegd. Met het Gasthuis was een overeenkomst gesloten
ten aanzien van het gebruik van de operatiekamers en het
opnemen van niet-joodse patiënten indien er bedden over
waren. Dit ziekenhuis was de enige joodse instelling in
Haarlem met vermogen.
De Joodse Gemeente had sinds 1892 zijn eigen rabbi, rab
bijn S.Ph. de Vries, die bijna 50 jaar in functie bleef. l8) Hij
stelde onder andere een Hebreeuwse grammatica samen en
ijverde voor het zionisme, waardoor Haarlem ongebruike
lijk veel zionisten telde. Haarlem werd later opperrabbinaat
voor heel Noord-Holland minus Amsterdam, dat een eigen
opperrabbinaat had. Behalve de rabbijn had de Joodse Ge
meente ook een voorzanger, een secretaris enz. in dienst.
Het kerkbestuur en de kerkeraad vergaderden eens in de 2 a
3 maanden. Te weinig om in spannende dagen de gebeurte
nissen van dag op dag in de notulen te kunnen volgen.
In de vooroorlogse verslagen van de vergaderingen van de
kerkeraad en het kerkbestuur lees je weinig over de vervol
gingen in Duitsland. I9) Men besprak wel het vluchtelingen
vraagstuk, hield inzamelingen, noemde het lot van de broe-
142